Jacob Cats, Proteus (1618)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Amor, tela penelopes. [43]


beeld043

Back to top ↑
[blanco]
Maken en breken, zijn liefdes treken.
Wy lesen van een beeck, daer d'Oude veel van schrijven,
Die t'vlammen van een toorts gewoon was af te drijven,
En so dan yemant weer de toorts int water stack,
Al brandende terstont hy die tot hemwaerts track.
Dit zijn, o Roosemont, dit zijn u eyghen streken,
Ghy dempt en temt mijn vier, wanneer ick ben ontsteken,
En weckt mijn brant weer op, als ick u schijn te cout:
'Tis doen, en weer ontdoen, dat minnaers besich hout.
[blanco]
In s'Princen hoff, wort gout tot stoff,
En stoff tot gout, wee! die'r op bout.
Dodon' u seltsaem nat door, ick en weet wat, streken
Can blussen uyt dat brant; dat niet en brant, ontsteken.
Seght doch eens, mijn Vernuft, en helpt ons uytten droom,
Leert watter voor een leer, ontstaet uyt desen stroom.
Dees conincklijcke beeck beelt aff de vreemde rancken,
Die veel-tijts, soomen siet, in Princen hoven wancken:
Hier maectmen glans van damp, een Ioncker van een guyt:
En, die eerst schoone blonck, die gaet sijn keersjen uyt.
1 Ick spreke also, overmits dese beeck Iupiter den Coninck der Goden (so de Poëten schrijven) toe-gheeyghent was.
[blanco]
2 CORINTH. 2. 7. EXOD. 7. 8.
Den duyvel quelt de gheloovighe, helpt de goddeloose.
Men vont wel eer een beeck (ist waer dat d'oude schrijven)
Wiens droevich nat den glans der tortsen const verdrijven,
Wiens stroom ter selver stont (door, ick en weet wat, cracht)
Een uyt-ghebluschte keers als in het leven bracht.
Dit was eens afgods beeck, een rechten stroom der hellen,
Den duyvel weet ons noch op desen voet te quellen,
Want een gheloovich hart hy met de wet verblust,
En stelt het weerelts kint in Christi bloet gherust.


Back to top ↑

Sources and parallels