Concordance - under construction

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

zaet [2]	sonde want sijn zaet blijft in hem can dat Godd'lijck zaet uyt ons ghemoet
zandich [1]	In dat dorre zandich velt
zant [1]	Daermen wentelt in het zant
zeden [2]	Uit de reden kent de zeden GHEDUYT TOT SINNE-BEELDEN ENDE LEERE DER ZEDEN
zee [19]	eer oock uytter zee ghesprooten En doen uw' zee was root u als woond' in zee en meer als zijn hart geen zee maect hem benepen Oock brant in zee nochtans verbrant int midden van de zee De diepten vande zee nu leyt hy Int grontsop vander zee off diepe Modder-cuylen door de zoute zee wel vloeyen soete Maer of de zee al schoon speelt die door de zee comt strecken weerelt is een zee wy sweven door Rooft slockt ter zee te lant en nu en dan zee bergen bossen dalen en can't de zee niet wijten Want de zilte van de zee Niet besloten van der zee staet ons open zee en velt snel-gheswinde lucht de zee van grooter weerden
zee's [1]	Van des zee's ghewelt bevrijt
zee-ghedrochten [1]	eens plach te doen met d'ander zee-ghedrochten
zee-lamprey [1]	De groote Zee-Lamprey en hout gheen
zeelant [4]	gheesten lust uyt Zeelant dan vertoghen Ick weet dat Zeelant is vol gheesten Niet dat Zeelant haer mishaeghde Zeelant dacht haer vol ghenucht
zeer [1]	Het quade zeer eet in en
zeeus [1]	Ghy Zeeus en soet gheslacht
zeeusch [1]	dat op een Zeeusch een van de
zeeusche [6]	AEN DE ZEEUSCHE IONCK-VROUWEN p 2r-4v aen in ronde Zeeusche tael ké laet de Zeeusche custen Eerst door ons Zeeusche cust en dan Siet Floor een zeeusche maeght dacht op haer Zeeusche reys
zeeuwen [4]	sydy nu waer sydy nu ghy Zeeuwen Als wel u Zeeuwen doen siet Hollant Maer seght ghy Zeeuwen seght wat is Thyrsi wy zijn beyde Zeeuwen
zeeuws [1]	van oudts een Zeeuws gemoet
zeyl-steen [2]	Want of den zeyl-steen schoon van 't Wanneer den Zeyl-steen eens aen t'yser
zeyl-steens [1]	heeft gevat des zeyl-steens wonder crachten
ziel [13]	Een droeve ziel gheneest een treurich Een wel-bereyde Ziel verhuyst als sonder en dranck can ziel en lijf vermaken u lijf en ziel maer ghy blijft met lijf en ziel al naer sy kint ontrent de ziel der menschen sorghe sal u ziel u lijf den stelt lijf en ziel tot s'duyvels vuyl Des menschen ziel is wel alst scheyt der vromen ziel van God Thyrsis hare ziel en leven Laeft u mijn ziel met spijs die buyten dy myn ziel voortaen gheen dinck
ziele [2]	wert ghestooft sijn ziele wert ghebraen wert genaemt de ziele van den os
zielen [1]	och-arm belaen met grooten angst der zielen
zijden [1]	sy wat ter zijden af
zijn [98]	Wat salt dan zijn wat sal den can voor u zijn gesloten eens vont te zijn verborgen van vrees te zijn bekeven En van haer zijn gehoort en Antwoort Die wenst te zijn verhoort moet hart Het dochtertjen sal zijn soo nu haer met ernst bemindt zijn naesten niet en Het moest u zijn ghenoech Pan by Veel tranen uyt zijn schors daer henen teere schors en zijn eerst nau te Vier in ons zijn aertsche knapen pinceel u verwen zijn de sijden daer de vlecken zijn bedeckt ghy't met diet niet en zijn men vinter hy beproeft sal zijn sal hy de die met ernst zijn gheest opstijcht om te sien bewaer zijn dertel ooch Dus gaetet in zijn werck wanneer wy met Christo te zijn want dat is Sijn waren zijn taback dan t'gaet Krekel inden dau zijn voetsel soeckt en ghenoech die maer zijn gierich hart can minst des wildy zijn gherust Begeerdy los te zijn van Venus wreede Die in zijn boesem heeft al Geen storm bestormt zijn hart geen zee les en school zijn ouden lust van t'ghemoet gansch lau zijn ons ghebeden bistu God al zijn wy meeps en Sou zijn mijn vleck van vrees te zijn ghevanghen oneerbaer min Sy zijn een corte tijt En zijn niet van u Elck zijn goetje Want yder hout zijn goet wie can eermen trout bespreeckt zijn goet alleen Wy zijn in s'weerelts stroom eeuwich rijck hoe zijn wy dus verblint Dit beelt sal zijn een les voor Die plat af zijn gheneyght al-waer wat gheest u oogskens zijn de vijlen vreemts bejegent in zijn saken die wat sneger zijn die nement voor yemant den ajuyn zijn schellen af gaen sy schreyt al zijn wy schoon gherust Ghevouchelijck te zijn naer Godes hant doch voor al zijn sweet meer als om mé te zijn begraven loon voor al zijn anxtich slaven ghy noyt cont zijn berooft vloeck wie can zijn op sijn hoed' is roeme in zijn hoocheydt En die de deur van zijn vriendin gaet hanghen buyck is de welcke aerts ghesint zijn maer vreest te zijn ghenesen 'T zijn stercke beenen die Noemt ledicheyt te zijn een wet-steen sijner Laet dit ons zijn een peyl en en druck wil zijn bevrijt en veel in zijn ghevanghen u dit wonder zijn lief doet my Als hare snaren zijn Wert yemant soo Maken en breken zijn liefdes treken Dit zijn o Roosemont dit o Roosemont dit zijn u eyghen streken lief en ick zijn nu in als te werden twee zijn wy gheworden een Dies zijn wy twee nu om wegh te zijn verlanghen grooter is hoe hy wil grooter zijn stom maeckt na zijn doot gheluyt u lief niet zijn soo wilt u Die soetst zijn om te vrien huyt en sal mijn lief niet zijn de spin te zijn vast aen een vinder sal stracx zijn gheloont loon sal meerder zijn dan dat Dit is zijn wesen dat onthout Zijn u schapen zijn u bocken Zijn u schapen zijn u bocken Zijn u koeyen al u vreught Snel die quispelde zijn steert Dat zijn teyckens dat zijn zijn teyckens dat zijn peylen u dit te zijn claer schapen Thyrsi wy zijn beyde Zeeuwen Wy zijn rondt en daer Waerom soutjet nu niet zijn Zijn wy die van ons sin te segghen elck zijn tijt De Kinder-spelen zijn wel eer bosch alleen met zijn gewas versaden Elck sieck zijn is den mensch Een gruwel zijn voor God ons En in zijn quaden wech een der sonder pad zijn dees wel verst niet soo hooghe zijn gheseten
zijnde [1]	Maer doot zijnde can't ghenesen
zijne [2]	PSAL 127 3 Zijne vrienden gheeft hij is roeme in zijne verneederinge want hy
zijnt [2]	vol wints dan zijnt al leure-pijpen De sulcke zijnt alleen die Venus
zijt [16]	mensche wie ghy zijt en toont u waert een leeu zijt mack en tam Blutten als ghy zijt en hebdy noyt Ghy zijt al weetjet niet 13 1 Ghy zijt tot vryheyt gheroepen Ghy zijt soo cout als ghy-lieden sonder castijdinge zijt soo zijt ghy castijdinge zijt soo zijt ghy dan bastaerden ghy staech besich zijt om na wat jeughdich hout ghy zijt nu af-ghetoghen bant van Echte zijt om-vanghen Ghy zijt een huys een Davids son en zijt ghestadich vlug' die soo gheestich zijt en laet u Oock als ghy zijt alleen oock als Thyrsi ghy zijt nu vertrocken
zilte [1]	Want de zilte van de zee
zoar [1]	Met Loth naer Zoar vlucht ter wijl
zotheyt [1]	Uit zotheyt men wel wysheyt
zout [1]	hart van t'aertsche zout bewaren
zoute [2]	Dat door de zoute zee wel vloeyen soeten stroom door't zoute diep gaen swieren
zoute-loosen [1]	Dien zoute-loosen romp als droef
zouteloos [1]	Sijn zouteloos gheral heeft al
zouteloosen [1]	in slaen sijn zouteloosen beck
zouter [1]	Zouter wort ghy dagh aen dagh
zy [5]	vers ghesneen 't zy dan in jonghe in ons de weerelt niet en zy van verr' het zy eens grooten conincx Thyrsis trock my wat ter zy wie dat hy zy en dient geen
zyn [11]	sijn schicht te zyn vergult oock crullen in zyn steert Syn gaven zyn geen vrientschaps pant Och doe moestet zyn ghescheen Dees zyn de menschen vol Als sy wel inder waerheyt zyn sweep cleeft aen zyn rug' Soo lang' wy zyn in teghen-spoet Veel menschen zyn soo dom en Door kinders te zyn onder-recht Te zyn van beter staet
zynt [1]	And're zynt die u begapen
zyt [2]	toch wel ghy zyt myn vrient Daer je me zyt op den dril