Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Een vrouw vermag veel [28]


el1703028pict

Back to top ↑
EEN VROUW VERMAG VEEL.


Hoe menig is'er door een vrouw in 't Spel bedroogen;
Zy geeft de kaart en zoekt het beste voor haar uit,
Terwyl een heete drift onz' red'lyke oogen sluit,
En haare vrind, de Liefde, onz spel haar legt voor oogen.
Dog 't spel heeft in de min zyn voordeel ook, een hert
Met veinzery bedekt in 't spel vaak kenbaar werd.

[blanco]

EEN VROUW VERMAG VEEL.
Hoe veel een vrou vermag is niet kwaalyk in dit Zin-
nebeeld onder het kaartspeelen, voor oogen ge-
stelt; want gelyk hier word verbeelt dat het vrouwt-
je alle de kaarten van haar party ziet, en hem
van de besten ontrooft, terwyl hy blint met haar
speelt, weet ook een vrouw, wanneer men zig eens
door haar laat bekoren, alle onze gedagten te ondekken, en
haar voordeel daar mede te doen, zonder dat wy het kun-
nen merken, en weet zig dus geheel meester van ons te maa-
ken; maar het is ook niet buiten reden dat een gevoelig hart
zig geheel aan een schoone vrouw overgeeft, wanneer men
in ziet met hoe veele betooveringen en bekoorlykheden de
natuur haar voorzien heeft, en hoe veel van de allergrootste
harten door haar zyn ten onder gebragt; dit heeft de maaker
van een oud vaarsje wel ingezien wanneer hy vraagt ,,wie
,,zig tegens een vrouw zou kunnen verdedigen, daar Adam,,
,,Loth, David, Salomon en Sampson door een Vrouw waren
,,verleit geweest.

Adam, Sampsonem, Loth, Davidem, & Salomonem
Mulier decepit; Quis modo tutus erit?

Dus heeft Polieukte reden om tegens Nearkus te zeggen, by
Corneille.

Mais vous ne sçavez pas ce que c'est qu'une femme.
Maar wat een vrouw vermag, myn vrind, dat weet gy niet.
Hoe veel de schoonheid van een vrouw vermag, heeft Ana-
kreon in zyn tweede gezang genoeg getoont: R: de Graaf heeft
het in 't duits dus gevolgt.


Toen in geboorte-stond, den aard van 't eerste leven
Het paard zyn hoef, den stier zyn hoornen had gegeven,
Den haas zyn snelle loop, den leew zyn felle tand,
En kragt daar hy de schrik ons mede in 't harte plant;
Toen 't visjen swom in 't nat, en sneller als gedagten
Het pluimgedierte dreef al wiegende op zyn schagten;
Toen was'er voor de Vrouw, (o kostelijk sieraad!)
De schoonte alleen daar in zy 't al te boven gaat:
De schoonheid daar de Vrouw allenig op mag brallen,
Waar mee zy 't al verwind was haar te beurt gevallen,
Die smelt myn gloeyend hart wel eer vol kille kou
O wonderlyke kracht in 't wezen van een Vrouw.

Dezelve gedagten heeft Tasso ook gehad, in zyn Amint act:
1. Sc:1.

Usa ciascuno
Quell'armi, che gli ha date la Natura
Per sua salute: il Cervo adopra il corso,
Il Leone gli artigli, & il bavoso
Cinghiale il dente: e son potenza, & armi.
De la Donna, Bellezza, e Leggiadria.

Ik zal dit niet vertaalen, om dat het by na de zelve woorden
van Anakreon zyn: Guarini heeft het ook nagevolgt in zynen
getrouwen Harder, alwaar Corisca tegens Amarillis zegt. att:
3. Sc. 5.

Che varrebbe al Leone
La sua ferocità, se non l'usasse?
Che gioverebbe al'Huomo
l'Ingegno suo, se non l'usasse a tempo?
Cosi noi la bellezza,
Ch'è virtù nostra cosi propria, come
La forza del Leone,

E l'ingegno de l'Huomo,
Usiam mentre l'Habbiamo.

Wat voordeel geeft de kracht,
En wreedheid aan den Leew, soo hy 't gebruik veragt?
Wat voordeel kan een man van sijn verstandt genieten,
Die ter bequamer tijdt 't gebruyck sigh laet verdrieten?
Laet ons dan oock alsoo de schoonheydt onser jeughdt
Gebruiken, (zijnd' in ons een aangebore deughdt)
Soo wel, als in de man de wijsheydt en de reden,
En soo als in den Leeuw de sterckheydt syner leden.

F: van Hessel zegt in de zestiende Elegia van zyne Otia Hagana

Ille mihi Elysios non dignus inire recessus,
Sed dignus tenebris post sua fata premi;
Qui spectans in fœmineo tot corpore dotes,
Non cupit extemplo Cypria castra sequi
Forma potens mulier. Pulcræ, mihi crede, puellæ
Singula pars aliquid, quo capiamur, habet.
Hunc sibi surripiunt commotæ lene papillæ,
Arguta illum oculi mobilitate trahunt.

Ik heb het dus vertaalt.
Hy, die een Schoone Vrouw, en haar bekoorlykheden
Kan zien, en niet terstond volgt Liefdes oppermagt;
Verdient nooit na zyn dood de Velden te betreden
Der Zaal'ge Zielen, maar eene altyd donk're nagt.
Een Vrou vermag veel door haar' schoonte, en kan ontvonken
Ons hart door yder deel waar uit haar' schoont' bestaat.
Die word ontstooken door een oog vol ted're lonken
Deez door een boezem die zagt op en neder gaat.

Waarlyk wanneer een vrouw haare natuurlyke voordeelen,
't geen schoonheid is, wel weet te gebruiken, moet men uit-
roepen; dat 'er in een Vrouw iets is, 't geen alle andere wellusten

te boven gaat; Latet enim in muliere aliquid, majus potentiusque
omnibus aliis humanis voluptatibus, Foscen: amphit: Amor: men
vint zelf by Syrach cap: 36, vers: 24. dat een schoon wyf haar
,,man verblyt en een man niets lievers heeft : Guarini haalt
dit nog trotzer op in zijn getrouwe Harder, att. 3. choro,
alwaar de harders na dat zy de mogentheid van de Liefde
hadden opgezongen, haar dus aanspreeken.

Ma (diro 'l con tua pace)
Miracolo piu altero
Ha di te il mondo, e più stupendo æssi:
Pero che quanto fai
Di maraviglia, e di stupor tra noi,
Tutto in virtù di bella donna puoi.

Maar (doch dat ik met verlof
Spreek) daer is van hooger stof,
En al vry van grooter waarden,
Vreemder wonder hier op aerden;
Want al 't wonder, dat gy doet,
Daer de mensch voor schricken moet,
Kunt gy dog niet anders brouwen,
Als door kragt van schoone vrouwen.

Dat de vrouwen schoonder zyn als de mannen haalt de Bruin
aan in zyn Wetsteen der vernuften, en geeft'er ten laatste deeze
,,rede van; om dat de natuur zelf een vrouw is, en derhal-
ven de vrouwen met meer schoonheid heeft voorzien: Hy
bevestigt zyn zeggen met dit volgende Madrigal van Ma-
rini.


Frutti di mano d'una donna.
Tanto dunque puo stile
Di mano feminile,

Che forma colorita,
Non sol per essa al natural somiglia,
Ma vince mentre imita?
Ah non sia miraviglia:
Natura, autrice d'ogni cosa bella,
Pur è femina anch' ella

Hy vertaalt het dus.

FRUITJE DOOR EEN JUFFERS HAND GEBORDUURT.

Vermagh een vrouwen hand, die ernstloos schijnt te speelen,
Dan zoo geweldigh veel in iets wes te verbeelen,
Dat zy te boven ga,
Niet lyken doe alleen, het geene zy bootst na?
Ah! laat'er niemand zyn die dit een wonder maake?
De snedige natuur die elke schoone zake
Vermeerdert en verrykt,
Is immers zelfs een vrouw als 't aen haer naem ons blijkt.

Den lof van de Vrouwen verder op te haalen is hier myn on-
derwerp niet, en buiten dat hebben het Le Moine, Bewer-
wyk, Smits, en anderen reets wytloopig gedaan.

Ten laatste is 'er op dit Sinne-beeld aan te merken dat een
Juffer en ook een minnaar, zeer voorzigtig moeten zyn om
zig onder het speelen niet kwaadaardig aan te stellen; want
het is zeker dat men ymands imborst onder het speelen zeer
veel kan ontdekken, ja al vry meer als door het in Zee draa-
gen, 't geen voor heenen in gebruik plagt te zyn, en waar
van Heemskerk wytloopig in zyn Batavische Arcadia schryft:
Ovidius vermaant ook de Juffers boven al hier over in het der-
de boek van zyne minnekunst, Na dat hy haar dan gezegt
had dat zy alle spellen moesten kennen, voegt hy 'er by.


Sed minimus labor est sapienter jactibus uti.
Majus opus mores composuisse suos.
Dum sumus incauti, studioque aperimur in ipse;
Nudæque per lusus pectora nostra patent;
Ira subit deforme malum lucrique cupido;
Jurgia que, & rixæ, sollicitusque dolor.
Crimina dicuntur: resonat clamoribus æther:
Invocat iratos & sibi quisque Deos.
Nulla fides tabulis quæ non per vota petuntur:
Et lacrymis vidi sæpe madere genas.
Juppiter a vobis tam turpia crimina pellat,
In quibus est ulli cura placere viro.

Doch 't is de minste kunst te wesen gaeuw op 't spelen,
Maer swaer en quaed om doen syn tochten wel te helen:
Dan zyn wy onbedacht en geven ons gantsch bloot
Door vierigheyd van 't spel, die 't reed'lyck uyt ons stoot:
En in wiens plaets dat komt de gramschap, het krackelen
En 't ongeschickt gekyf, Staet-Juffers van het spelen;
Verseltschapt hand aen hand met hoop, met vrees, met haet,
En vrecke winnens-lust, die nimmer is versaet.
Men vloeckt, men raest, men tiert, en 't gater op een schelden,
En wat men van een weet dat salmen schempigh melden:
Jae 'k hebber haer gesien te buiten gaen so wyt
Dat 't traentjen most heruit van quaetheyd en van spyt.
Wacht u voor sulk een schand, en wilt u zedigh dragen;
Soo sal u doen de geen, die gy bemint, behagen.

Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.