Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Menuet Oxestern


Back to top ↑
MENUET OXESTERN.
EY zie, hoe schoon de morgezon gewekt,
Al 't Veld ontdekt:
Zy drinkt den dauw uit frisse blaan,
Van Roosjes die vast open gaan.
Wie kend op aard een goed,
Dat ons verlieft gemoed,
Als dit gezigt voldoet.
Nog haalt het niet by 't schoon,
't Geen Liefde stelt ten toon
In 't Allerhoogste goed,
Daar 't al voor wyken moet.
Wat hier ook schoon mag staan,
Het moet al eens vergaan;
Daar onverderflyk bloeit,
Wat uit haar luister groeit.

De Zon, hoe schoon zy 't aardryk ook bestraalt,
Is haast gedaalt,
Zoo is al wat de Zomer geeft,
Met de eerste Winter uitgeleeft;
Maar waar de bloem der deugd,
Het hart verlokt der jeugd
Groeit eyndelooze vreugd.
Wie went dan hart, en oog
Niet liever naar om hoog,
Daar zy uit 's Hemels trans,
Ons toezegt schooner glans,
En heerlyker sieraad,
Als 't geen hier 't Veld beslaat,
Door 't onweer haast geschend,
Haar Zomer heeft geen
END.

Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.