Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele smeeckt om bevestinge en opquekinge hares Geloofs [11]


lu1685011pict

Back to top ↑
De Ziele smeeckt om bevestinge en opquekinge
hares Geloofs
.

O diepste liefde Godts, bedenk met dauw en regen,
Uyt uwen Water-geest des levens, tot een zegen,
Het boompjen des geloofs, dat uwe milde hant,
So troulijck in den gront mijns herten heeft geplant,
Dat sijne wortlen sich verdiepen in uw wesen,
Om minder voor den windt en donderbuy te vresen,
Op dat hy wasse en breed sijn tacken uytwaers streckt,
En late alle onweer, door des vyands haet verweckt,
Hoe drayende en hoe groot, hoe sterck om strijd te winnen,
Van waer hy komen mocht, van buyten of van binnen,
Slegs over sijnen kruyn heen ruysen, so hy wil,
En groenen onderwijl gelaten ende stil;
Om in sachtmoedigh, en ootmoedigheyt te dragen,
Een vrucht der liefde, die de Godtheyt mocht behagen.
So doet een jongen boom, door weer en wint sich voor,
En staet in rijm en sneeuw, de strenge winter door;
Dat alles is hem goed, tot vruchtbaerheyt en leven,
In 't bloeyende saysoen sal hy zijn vruchten geven.

Goddelijck Antwoordt.
Ick sal den dorstigen geven uyt de fonteyne van het Water
des Levens voor niet
.

Apoc. 21. vers 6. en 7.
Die onverwint sal alles beërven: ende ick sal hem een Godt
zijn, ende hy sal my een Soone zijn
.

pb51thumb


Marc. 9. vers 24.
Ick geloove Heere, komt mijne ongelovigheyt te hulpe.

Luc. 17. vers 5.
Vermeerdert ons het geloove.

Op het XI. Sinnebeeldt.
Van den boom des Christelijcken Geloofs.
Het vernuft, dewijl het Godt niet kan schouwen,
moet in de hoope ingedwongen worden, daer loopt
dan den twijfel tegen het Geloove, en wil de hoope ver-
stooren; daer moet dan de ernstige Wille met de rechte
Beeltenis tegen dat aertsche vernuft strijden, daer doet
het seer, ende het gaet dickmaels treurigh toe, insonder-
heydt wanneer het vernuft den loop deser wereldt aen-
schout, ende alsoo haren Willen geeft, gelijck als dwaes
tegen den loop deser wereldt bekent, daar hetet: zijt
nuchteren, waeckt, vast en bidt, dat ghy dat aertsche
vernuft moogt verdoven, en gelijck als doodt maecken,
dat Godts Geest plaets in u vinde: wanneer die selve
verschijnt, so overwint hy haestig het aertsch vernuft, en
blickt den wille in der angst met sijne liefde en soetig-
heyt aen, daer dan elck een reys een schoon spruytjen uyt
den boom des Geloofs gebooren wort, en soo dient alle
droefheyt en aenvechtingen de kinderen Godts ten be-
sten: want soo menighmael Godt over zijne kinderen
verhengt, dat sy in angst en droefheyt ingevoert worden,
soo staen sy elcke reys in de geboorte eens nieuwen
spruyts uyt den boom des Geloofs: wanneer den Geest
Godts weder verschijnt, soo voert hy elcke reys een nieu
gewas op, waer over sich die edele Beeltenis seer hoogh
verhengt, en het is maer om den eersten storm te doen,
daer den aertschen boom moet overwonnen en dat ed'le
koren in Godts acker gesaeyt worden, dat den mensch
leere den aertschen mensch kennen; want wanneer de
Wille Godts licht ontfanght, soo siet sich den spiegel in
sich selven, de eene kracht in het licht siet de andere:
alsoo vindt sich den gantschen mensch in sich selven, en-

de bekent wat hy is, het welke hy in het aertsche ver-
nuft niet kan bekennen.
Alsoo sal niemant dencken, dat den boom des Chri-
stelijcken Geloofs in het rijcke deser werelt gesien ofte
bekent wort, het uyterlijcke vernuft kent hem niet: en
of dien schoonen boom al schoon in den inwendigen
mensche staet, noch twijfelt het aertsche vernuft wel;
want den Geest Godts is haer als eene dwaesheyt, sy kan
die niet begrypen. Of het schoon geschiedt, dat den
H. Geest sich in den uyterlijcken spiegel opent, dat het
uyterlijcke leven daer in hoogh verheugt en van groote
vreughde sidderende wort, en denckt: nu heb ick den
waerden gast verkregen, nu wil ick het geloven, soo is
doch gene volkomene bestandigheyt daer in; want den
Geest Godts verblijft niet altijdt daer in de aertsche Wel
des uyterlijken levens, hy wil een reyn vat heben, en
wanneer hy innewaerts in de geboorte des lichts wijckt,
als in die rechte Beeltenis, soo wort dat uyterlijcke leven
kleynmoedigh en versaeght; daerom moet het edele
Beeldt altijdt in strijd zijn tegen dat uyterlijcke vernuft
leven, en hoe meer sy strijdt, hoe grooter wast den
schoonen boom; want sy werckt met Godt. Want ge-
lijck als een aertsche boom in wind, regen, koude en
hitte wast; alsoo oock en boom des beelts Godts, on-
der kruys en droefheyt, in anghst en quael, in spot en
verachtingh, en groeyt op in Godts Rijck, en brenght
vrucht in gedult.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.