Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele haren Godt vast aenklevende [27]


lu1685027pict

Back to top ↑
De Ziele haren Godt vast aenklevende.
ACh neen! ick laet u niet, ach neen!
Ghy kunt, noch sult my niet ontvlieden;
Ick hou aen Godt, mijn eenigh Een,
Het ga soo 't wil; en of 't geschieden
Dat aerde en hemelrijck vergingh,
Het raeckt my niet, dat magh gebeuren,
Om een verlaet ick alle dingh,
Wie sou dat mijnen Wil ontscheuren?
Mijn Godt, mijn lief, mijn eenigh goedt,
Al gingh mijn lijf en ziel te gronde,
Soo langh daer noch in mijn gemoedt,
Een snack, een vonckjen wordt gevonden,
Soo langh wordt ghy van my bemint;
Met soetheyt hebt ghy my gevangen,
Gelijck men lockt een spelent kint,
Nu lust het my u aen te hangen.
Ghy sijt mijn grondt, waer soud' ick gaen?
Ghy sijt mijn Godt, u houd'ick stille,
Mijn Wille-geest grijpt nergens aen,
Ghy meught het maecken naer uw Wille.

Goddelijck Antwoordt.
Jef. 54. vers 8.
IN eenen kleynen toorne hebbe ick mijn aengesichte van u
een oogenblick verborgen: maer met eeuwige goedertieren-
heyt sal ick my uwer ontfermen
.

pb119thumb


Psalm. 73. vers 26.
Wien heb ick [neffens u] in den Hemel? neffens u en lust
my oock niets op der aerden. Beswijckt mijn vleesch ende
mijn herte, soo is Godt de rotzsteen mijns herten, ende mijn
deel in eeuwigheyt
.

Op het XXVII. Sinnebeeldt.
Van een sterck aenhangen der Ziele, aen Godt,
in ware gelatenheyt
.

OF het scheen dat ghy my verlaten woud, ô Godt
mijn vader! en dat ghy uw aengesicht verbergende
tot my sprack: Ick en wil u niet; So wil ick toch u, en
anders en wil ick niet als u, magh ick u niets hebben soo
wil ick niets, nu ick eens lief gekregen heb, zijn my al-
le dingen die ghy niet zijt ydel, en zy mogen my niet
vernoegen. Gy kunt my oock niet ontvluchten, ô God!
mijn lief; want ick hange aen uwen hals met mijnen
wille, ick heb mijn wille van alles afgekeert om u alleen
vast te houden, ick heb mijnen wille gansch in uwen wil-
le overgegeven; daerom ô Heer! maeckt het met my
soo 't u op het hoogste behagelijck is. Ick overgeve en
offere my in den verborgen afgrondt uwer Godtheydt,
ô Heere! wilt ghy my behouden of verdoemen, dat staet
in uwe macht, uwen wille geschiede aen my.
Al gingh mijn lijf en Ziele (soo 't mooglijck was) te
niet, soo lange als'er noch een vonckjen levens in my is,
soo lange wil ick u lief hebben, soo lange wil ick aen u
houden, en anders wil ick met mijnen wille nergens aen-
grijpen.
Met de soetigheyt der verwonde liefde, hebt ghy my
tot u getrocken, en gebracht tot de gevangene liefde
daer ick u niet ontlopen kon, en nu ben ick gekomen in
de rasende liefde, het gae nu alles soo 't wil, ick en verlate
u nimmermeer.
Ach! dat wy dus sonder liegen, uyt een oprecht herte
spreken mogen, daer toe help ons de vloeyende fonteyn
der eeuwige goetheyt. Amen.
De mensche houde hem in 't lijden sonder vermake-

lijckheyt der creaturen, ende en soeke geen trooster
noch beklager, maer set dat alles aen den Heere: hy zy
ongetroost en onbeklaegt tot dat de Heere komt, en hy
versmade alle vreemde uytbreuck ende uytvlucht, en
verwachte den Heere. De Heere sal getrouw aen hem
houden in rechte mate en order, hem laten lijden tot sij-
ner eeren, en tot des menschen vordering of voortbren-
gingh: het welck hem de mensch verhinderen soude,
wanneer hy ongelaten in 't lijden, den Heere niet en ver-
wachte.
Dat lijden draegt een groote vrucht in sich, daerom
sal men daer in op den Heere wachten.
Ick wachte op den Heere, van de eene morgen tot de an-
deren. spreekt den Psalmist. Psal. 130. vers 6. en Esaias:

Esai. 30. vers 18.
ô Wel alle de genen die op Godt wachten! die hem verwach-
ten sullen nimmer te schande worden.
De Psalmist spreekt:
Psal. 40. vers 1.
Wachtende verwachte ick den Heere;
en hy neygde hem tot my.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.