Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Quem ad modum desiderat cervus ad fontes aquarum [41]


su1724041pict

Back to top ↑
XLI.
Ps. XLII. 2.
Gelyk een hart schreeuwt naer de waterstroomen,
alzoo schreeuwt myne ziel tot U, o Godt.

GEen hart, gejaegt en afgeronnen,
Verlangt zoo naer de waterbronnen
Als myne ziel naer U, myn Heer en Godt.
O levende fontein! myn deel! myn lot!
De wellust van myn hart, de wellust van myne oogen!
Och, drenk me uit deze bron der liefde uit mededoogen!
Ik kome, al hygende, aengeloopen,
En spreide bei myne armen open
Om U, myn Lief, met teeder ongedult,
t' Omhelzen, tot verzoening van myn schult.
Ei, wasch myn smetten af in deze zuivre stroomen,
Die uit uw wonden, als vyf bronnen, neder komen.
Dit is het water, dat myn leven
Verquikken zal, en krachten geven:
Waer door ik, welgemoet, de rechte baen
Van uwen wil kloekmoedigh in zal slaen
En loopen tot het eint. Geen onspoet zal my hinderen,
Geeft Gy my maer de kracht van uw verkoren kinderen.



Psal. 41.
Quem ad modum desiderat cervus ad fontes
aquarum; ita desiderat anima mea ad te
Deus
.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: