Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Sternit iter Deo [78]


su1724078pict

Back to top ↑
XXXIII.
Liefde baent den wegh tot Godt.

WEgh aerdsche min, wegh aerdsch gewemel,
Godts Liefde baent het spoor ten hemel,
Ja zelfs tot Godt,
En 't heilgenot
Van een vereening, door geen hart
Gekent, dan 't geen de liefde-smart
Bemint van 't zalig lyden,
En voor Godts eer te stryden.
Al legt het renperk dicht met doren
En kruis bezait langs al de sporen,
De Liefde ontziet
Die sporen niet.
D'olyven groeien aen het kruis.
En schynt zy nogh zoo ver van huis,
Haer Heer zal zich ontfermen,
Hy wacht met opene armen.
Dit geeft haer nieuwen moedt in 't loopen.
Dit doet haer met vertrouwen hopen.
Hoe staroogt zy
Gerust en bly?
Zy heeft nu langer geen gevoel
Van d'aerde en al het aerdsch gewoel.
Hoe nader aen Godts leven,
Hoe minder tegenstreven.



Sternit iter Deo.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: