Content: Titlepage →

Introduction

Inleiding in het Nederlands

De bundel Emblemata amatoria van Daniel Heinsius

Het auteurschap van de Emblemata amatoria

Tot het einde van de jaren 60 van de vorige eeuw bestaat weinig twijfel over de identiteit van Theocritus à Ganda, de schrijver van Quaeris quid sit amor. Achter deze naam schuilde, naar men dacht, Daniel Heinsius. In 1969 zaait John Landwehr echter twijfel. In zijn artikel De Gentse liefdesembleemdichters en D.P. Pers schrijft hij de eerste liefdesembleembundel toe aan de tot dan vrij onbekende schrijver Jacob de Vivere. De reacties volgen snel.1 De argumentatie van Landwehr wordt op verschillende plaatsen ondergraven. Het belangrijkste is hierbij de nieuwe datering die Breugelmans van Quaeris quid sit amor geeft. De bundel verscheen niet rond 1607, zoals Landwehr aannam, maar in, of vlak na 16012. Breugelmans noemt ook een andere drukker, namelijk De Buck in plaats van Pers.

Het pseudoniem Theocritus à Ganda is ook door Breugelmans verklaard. Theocritus is via het Grieks terug te voeren op de Hebreeuwse naam Daniël. A Ganda betekent niets anders dan: afkomstig uit Gent3. Theocritus à Ganda is via deze filologische weg te herleiden tot Daniel uit Gent. En inderdaad is de Leidse letterkundige Daniel Heinsius geboren Gent, waar hij overigens maar drie jaar gewoond heeft.

Een raadsel dat nog niet is opgelost is de naam Timmermans. Deze naam duikt op in de Latijnse vertaling van Emblemata amatoria (zie: p012uitg1). Het openingsgedicht 'Elegiam ad belgicam iuventutem', een Latijnse vertaling van het openingsgedicht van de Nederlandstalige Emblemata amatoria is ondertekend met I.A.T en onder het laatste embleem staat: I.A. Timmermans. Het voorkomen van deze naam, of dit pseudoniem, bracht Landwehr tot de conclusie dat de bundel niet van Heinsius kan zijn. Letterlijk schrijft hij: ‘Pers nodigt niet de grote classicus en Leidse bibliothecaris uit voor het leveren van de teksten t.b.v. zijn Latijnse bundel (tenzij men wil denken dat Heinsius het pseudoniem Timmermans aannam)’4. Het lijkt inderdaad vreemd dat niet de vermaarde classicus Heinsius, maar een ons onbekende Timmermans de vertalingen maakte. Timmermans en Heinsius zouden een en dezelfde persoon moeten zijn. Herman de la Fontaine Verwey suggereert dat Heinsius zich hier een grapje heeft veroorloofd5. In plaats van zijn Latijnse pseudoniem bij de Nederlandse uitgaven gebruikte hij een Nederlands pseudoniem bij de Latijnse vertaling. Een inhoudelijke verklaring van dit pseudoniem ontbreekt echter.

Ten slotte moeten we enkele kanttekeningen plaatsen bij het auteurschap van Heinsius van de embleembundel als geheel. Bij het vervaardigen van een embleembundel zijn vaak meerdere personen betrokken. De bundel Quaeris quid sit amor lijkt tot stand te zijn gekomen binnen de kring van humanistische geleerden in Leiden, waar Heinsius deel van uitmaakte6. Petrus Scriverius beschrijft in zijn inleiding bij de Nederduytsche poemata het onstaan van de emblemen: ‘Dese naevolgende 24 Emblemata zijn te vooren meermaels ende op verscheyden plaetsen ghedruckt, dees hadde eertijdts een seecker liefhebber soo uyt den hooghgheleerden Mr Hadriaen de Jonghe, als andere schrijvers, bij een vergadert, ende in koper doen snijden, om door den druck ghemeen te maken, dan alzoo dit maer stomme beelden waren, soo is de soetvloeyende tong van onse poeët daertoe gheleent, die de selfde over veel jaren Nederlandts heeft doen spreken’7. Als medewerker aan de bundel kunnen we in ieder geval de graveur Jacques de Gheyn identificeren. Ook medewerking van Hugo Grotius lijkt, gezien het voorkomen van zijn naam in drie emblemen, aannemelijk. Naar de identiteit van de zekere liefhebber die de afbeeldingen in eerste instantie verzamelde en liet graveren kunnen we slechts gissen.

De drukgeschiedenis van de Emblemata amatoria

Zoals we in de vorige paragraaf zagen, is de bundel Quaeris quid sit amor in, of vlak na 1601 verschenen. De 1601-editie staat elders op deze site. Een gedetailleerde beschrijving van de drukgeschiedenis van Heinsius' liefdesemblemen is door Landwehr gegeven in zijn Emblem and fable books printed in the Low Countries, 1542-1813. Ik geef hier een globaal overzicht van de drukgeschiedenis tot 1616, waarbij de nummers van de edities in de bibliografie van Landwehr worden vermeld8.

In 1601 verschijnt bij Herman de Buck in Amsterdam Quaeris quid sit amor (277-278)9. De 24 emblemen worden voorafgegaan door een gedicht: 'Aen de Ionckvrouwen van Hollandt', gesigneerd met Theocritus à Ganda. In een volgende editie, niet gedateerd en zonder vermelding van de drukker, is de titel veranderd (279). Deze luidt nu: Emblemata amatoria: Iam demum emendata. Het openingsgedicht en de emblemen zijn hetzelfde gebleven. Twee gedichten zijn aan het slot van de bundel toegevoegd: 'Elegie, ofte Nacht-clachte' en 'Het sterf-huys van Cupido'. Een heruitgave van deze bundel verschijnt, weer zonder jaartal, bij Dirck Pietersz. Pers (280). In 1608 verschijnt de uitgave die aan de basis van onze XML-editie heeft gelegen: 'T'AMSTELREDAM. / By Dirck Pietersz Boeckvercooper in de witte Persse, / in de oude brugh-steech aen 't water. 1608' (281). Een nieuwe uitgave, bij dezelfde drukker, volgt in 1612 (282-284). Ergens tussen deze laatste beide publicaties verschijnt een Latijnse vertaling van Emblemata amatoria (215). Het openingsgedicht is vertaald: 'Elegiam ad belgicam iuventutem', ondertekend met I.A.T (p011). De acht-regelige Nederlandse verzen zijn vervangen door twee Latijnse disticha. De afsluitende gedichten zijn vervangen door een nieuw Latijns gedicht: 'Ad iuventutem'.

Een nieuw hoofdstuk in de drukgeschiedenis van Emblemata amatoria wordt in 1613 ingeluid. Bij Jacob Marcusz. in Leiden verschijnt de bundel Afbeeldingen van minne. Emblemata Amatoria. Emblemes d'amour. Op een nieu oversien ende verbetert door Theocritum a Ganda (285). Aan de 24 oude emblemen worden 24 nieuwe toegevoegd. In de nieuwe emblemen, gebundeld onder de titel 'Het ambacht van Cupido', wordt Cupido in allerlei beroepen uitgebeeld. Aan de oude emblemen uit Emblemata amatoria zijn een Latijns distichon en een Frans kwatrijn toegevoegd. De Latijnse disticha zijn van de hand van Petrus Scriverius. Ook zijn aan het eind van de bundel twee gedichten toegevoegd: 'Bruylof-liedt' en De doot van Adonis'. In hetzelfde jaar verschijnt een andere editie van deze bundel, onder de titel Emblemata amatoria nova (286). Hierin zijn de afsluitende Nederlandse gedichten niet opgenomen. Het openingsgedicht 'Aen de Jonckvrouwen van Hollandt' is vervangen door twee elegieën van Propertius. In deze bundels zijn de beide embleemseries nog te onderscheiden door eigen sectietitels. Wanneer in 1615, wederom bij Jacob Marcusz., Het ambacht van Cupido verschijnt (287), is niet alleen deze scheiding verdwenen, maar verwijst ook de overkoepelende titel alleen nog naar de nieuwe emblemen.

Herman de la Fontaine Verwey wijst ons op een unieke uitgave van Heinsius' emblemen, in 161510. Op initiatief van Petrus Scriverius verschijnt bij Willem Jansz. Blaeu een kleine uitgave, onder de oude titel Emblemata amatoria (290-291). Voor deze uitgave van de 48 emblemen worden 48 geheel nieuwe pictura gemaakt. In tegenstelling tot de laatste uitgave bij Jacob Marcusz. is het onderscheid tussen de beide embleemseries hier wel bewaard. Een jaar na de nieuwe Emblemata amatoria verschijnen dezelfde emblemen, met de nieuwe kleine pictura, in het verzamelde Nederlandse werk van Heinsius: Nederduytsche poemata (292-294). De emblemen uit de oorspronkelijke Emblemata amatoria zijn doorgenummerd ten opzichte van de nieuwe emblemen uit Het ambacht van Cupido. Er moet hier sprake van een misverstand zijn. Scriverius haast zich in de inleiding dan ook de lezer het onderscheid tussen beide series duidelijk te maken. In een volgende druk is de fout hersteld.

De drukgeschiedenis van Emblemata amatoria loopt nog wel even door11. In 1619 komt de drukker Harman van Westerhuysen op het toneel. De prenten in zijn editie zijn afkomstig uit uitgaven van Jacob Marcusz. Aan de bundel voegt hij verscheidene gedichten van Heinsius toe (288). Wanneer in 1621 ook nog eens het privilege van Willem Jansz. Blaeu op de Nederduytsche poemata verloopt, ontwikkelt zich een ware publicatiewedloop tussen beide drukkers.

De keuze voor Emblemata amatoria 1608

Voor deze XML-editie van Emblemata amatoria hebben we gebruik gemaakt van uitgave die in 1608 bij Dirck Pietersz Pers verscheen. 12

De emblemen van Daniel Heinsius

Algemene karakteristiek

De emblemen in Heinsius' Emblemata amatoria zijn telkens verdeeld over twee naast elkaar gelegen bladen. Op het rechterblad staat de pictura. In het kader rond deze ronde pictura zijn het motto (onder) en een Latijnse subscriptio (boven) gegraveerd. Op het linkerblad wordt het motto herhaald, voorzien van een volgnummer voor het embleem, met daaronder een Nederlands, achtregelig epigram. De motto's bij de emblemen zijn niet allemaal in dezelfde taal. Precies de helft, twaalf dus, zijn in het Frans gesteld. Acht zijn Latijn, de andere vier Italiaans. In één geval, namelijk bij het laatste embleem, is het motto een fragment uit het Latijnse subscriptio. De pictura's zijn gegraveerd door J. de Gheyn voor de eerste druk van Quaeris quid sit amor.

Cupido is op de pictura prominent aanwezig. Op slechts drie pictura (nr. he1608006, he1608008 en he1608016) is Cupido geheel afwezig. Op alle andere pictura figureert hij op de voorgrond (twaalf emblemen) dan wel op de achtergrond (negen emblemen). Vaak speelt hij hierbij een passieve rol. Slechts op zeven emblemen is Cupido aktief betrokken in de handeling of gebeurtenis die centraal staat13. De tegenstelling met de latere embleemserie Het ambacht van Cupido, waarin Cupido juist op alle emblemen actief een ambacht uitvoert, is opvallend. Een ander terugkerend element in de pictura zijn de geliefden en de (eenzame) minnaar, die op de achtergrond figureren.

De achtergronden van de pictura lijken geen speciale betekenis te dragen14. In sommige gevallen ontbreekt een achtergrond zelfs geheel. De rol van de geliefden en de minnaar op de achtergrond vormt hierop wellicht een uitzondering. In het he1608009 is een eenzame minnaar uitgebeeld bij de windmolen, die zonder wind (de adem van de geliefde) bewegingloos is. De bitterzoetheid van de liefde in het he1608013 wordt op de achtergrond van de pictura geëxpliciteerd door de aanwezigheid een eenzame minnaar èn een liefkozend stelletje. De achtergrond van de pictura bij het he1608003 verdient speciale aandacht. Deze is niet alleen opvallend gedetailleerd, maar heeft ook in enkele gevallen navolging gevonden. Een ander opvallend aspect van de pictura is het realisme hierin. We vinden bij Heinsius geen handen uit wolken of andere hiëroglifische beeldelementen.

Over de volgorde van Heinsius' eerste embleemserie is door Barbara Becker-Cantarino al het een en ander gezegd15. De bundel opent met een embleem dat de almacht van de liefde verbeeldt, en eindigt met een embleem dat de dood tot onderwerp heeft. Dergelijke openings- en slotemblemen zijn, wellicht in navolging van het petrarkisme, traditie in de liefdesemblematiek16. De emblemen 2-8 beelden allemaal de liefde uit als vuur. In de emblemen 9-16 zijn paren aan te wijzen. Embleem 9 en 10 beelden natuurverschijnselen, respectievelijk de wind en hemellichamen, uit. In embleem 11 en 12 is de minnaar een vogel, gevangen in de liefde. Enkele elementen uit de flora- en fauna, een bijenkorf met absinthium en een klimop rond een obelisk, vormen embleem 13 en 14. Embleem 15 en 16 tenslotte beelden de minnaar als een opgejaagd hert uit. Het derde cluster, de emblemen 17-23, beeldt situaties uit het dagelijkse leven uit. Hierbij moet gezegd worden dat Becker-Cantarino dit zeer ruim interpreteert. Embleem 17 beeldt bijvoorbeeld een bloeiende wijnrank uit die zich om een dode olm heeft geslingerd, als verbeelding van de onsterfelijkheid van de liefde. In hoeverre dit meer tot het dagelijkse leven behoort dan bijvoorbeeld de bijenkorf uit embleem 13 is onduidelijk. Ook embleem 21, de vogel die zich laat vangen in een kooi, past even goed bij de emblemen 11 en 12 als in het cluster gebeurtenissen van alledag. In vergelijking tot de eerste uitgave van Heinsius emblemen, Quaeris quid sit amor (door Becker-Cantarino besproken), zijn er enkele wijzigingen aangebracht17. De clustering van de emblemen 20 en 21 kan toegeschreven worden aan de gevangenschap in beide emblemen, van respectievelijk de muis en de vogel. De emblemen 22 en 23 verbeelden beide een zwoegend dier, respectievelijk een paard in een molen en een rund op een akker, en passen daarom goed bij elkaar.

De bronnen

Petrus Scriverius liet ons in zijn inleiding bij Nederduytsche poemata iets meer te weten komen over het ontstaan van de emblemen (p011). Hij noemt de hooggeleerde Mr Hadriaen de Jonghe, aan wie de verzamelaar van de afbeeldingen het een en ander had ontleend. Scriverius verwijst hier naar de emblematicus Hadrianus Junius, schrijver van de embleembundel Emblemata. Vergelijking van Heinsius emblemen met het werk van Junius laat inderdaad enkele ontleningen zien. Het gaat hierbij niet slechts om pictoriale ontleningen (vier keer), maar ook om motto's (vier keer). Van de zeven emblemen waaraan Heinsius elementen ontleend gaat het in drie gevallen om navolging van het volledige embleem. Ik doel daarmee op het gebruik van eenzelfde beeld met een identieke interpretatie.

Hoewel Scriverius verder geen bronnen noemt zijn deze, uiteraard, wel aan te wijzen. De belangrijkste bron, hoewel geen embleembundel, is misschien wel de poëzie van Petrarca, of ruimer: de stroming van het petrarkisme. Vier emblemen ontlenen elementen aan specifieke sonnetten van Petrarca. Belangrijker is echter de geest van het petrarkisme die door de hele bundel, en eigenlijk door het hele genre waart. Het allegorisch-beeldende aspect van Petrarca's werk wordt in de liefdesemblematiek concreet in beeld gebracht. Mario Praz schrijft: ‘After all the emblematists took it upon themselves later to supply with figures some of Petrarch's potential emblems’18.

Drie emblemen van Andreas Alciato hebben mogelijk als basis gediend voor evenvele emblemen van Heinsius, een vierde embleem toont een verwante pictura. De invloed van deze aarstvader van de emblematiek is uiteraard niet verwonderlijk. Evenmin verwonderlijk is de invloed van Maurice Scève op de embleemreeks van Heinsius. Voor de ontwikkeling van het genre is de bundel Délie van deze dichter van groot belang geweest19 . Scève leverde materiaal voor vier emblemen, waaronder ook twee motto's.

Andere bronnen die Heinsius en zijn companen gebruikt kunnen hebben zijn divers. In de eerste plaats zijn daar nog embleembundels als Le theatre des bon engins van Guillaume de la Perrière en de deviezen van van Claude Paradin (Princelicke devisen) die mogelijk als bron hebben gediend. Daarnaast opent de bundel met een motto ontleend aan Vergilius' Eclogae, en zijn er ontleningen aan Horatius, Ovidius en Propertius. In de toelichtingen bij de afzonderlijke emblemen zijn al deze bronnen terug te vinden. Het is moeilijk aan te geven wat Heinsius' bronnen zijn geweest. Bepaalde motto's, Latijnse citaten en pictoriale elementen zijn terug te voeren op verschillende bronnen, die immers deel uitmaken van dezelfde tradities.

Navolging

Heinsius heeft met zijn Quaeris quid sit amor het genre van de liefdesemblematiek in het leven geroepen. Het liefdesembleem op zich is zo oud als de emblematiek zelf, maar een bundel waarin alleen liefdesemblemen waren verzameld was in 1601 nieuw. Dat Heinsius als schepper van een nieuw genre zelf als voorbeeld heeft gediend voor zijn navolgers is duidelijk. In het in 1608 verschenen Amorum Emblemata van Otto Vaenius zijn verschillende ontleningen aan Heinsius aan te wijzen. In mindere mate geldt dit ook voor latere specimen van het genre, de Emblemata amatoria van Hooft en Sinne- en minnebeelden van Cats. Opvallend is hierbij bijvoorbeeld de tuin die op de achtergrond van de pictura bij Heinsius' derde embleem is afgebeeld, en bij zowel Vaenius als Cats navolging vond.


Back to top ↑

Notes

1
Het artikel van Landwehr: Landwehr, Het raadsel van Theocritus à Ganda. Ik noem de volgende reacties: Sellin, The identity of Theocritus à Ganda, Moerman, Theocritus à Ganda, Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (nl) en Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (eng). De discussie wordt uiteindelijk helder samengevat door Moerman in diens uitgave van Spiegel vande doorluchtige vrouwen, Moerman, Daniël Heinsius: Spiegel vande doorluchtige vrouwen.
2
Landwehr, Het raadsel van Theocritus à Ganda; Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (nl)
3
Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (nl).
4
Landwehr, Het raadsel van Theocritus à Ganda.
5
Fontaine Verwey, Notes .
6
Fontaine Verwey, Notes.
7
Fontaine Verwey, Notes.
8
Landwehr baseert zich mede op de artikelen van Breugelmans (Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (nl) en Breugelmans, Quaeris quid sit amor? (eng)), die ook een overzicht geeft van de verschillende versies van de prenten. Hiernaast is vooral Fontaine Verwey, Notes interessant.
9
De volledige titel, gevormd door een Latijns gedicht op het titelblad, luidt alsvolgt: Quæris quid sit Amor, quid amare, cupidinis et quid
Castra sequi? chartam hanc inspice, doctus eris.
Hæc tibi delicias hortumque ostendit Amorum:
Inspice ; sculptori est ingeniosa manus.
(Zoekt gij wat de liefde is, wat het is lief te hebben en wat het is de legerplaatsen van Cupido te volgen? Kijk dit boek in en ge zult ingelicht zijn. Het toont u de vreugden en de tuin van de liefde. Kijk toe: de graveur beschikt over een vindingrijke hand. Vertaling uit: Porteman, Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur).
10
Fontaine Verwey, Notes .
11
Fontaine Verwey, Notes.
12
Landwehr, nr. 281; exemplaar van de Letterenbibliotheek Utrecht: LBKUN: RAR LMY HEINSIUS 2 CONV 1
13
Het gaat om de emblemen 1, 2, 3, 5, 19, 22 en 23.
14
Dit in tegenstelling tot de pictura's in de Emblemata Amatoria van Hooft. Zie daarvoor: Hooft, Emblemata amatoria.
15
Becker-Cantarino, Emblemata Amatoria.
16
Hooft, Emblemata amatoria.
17
De emblemen 17 en 19 zijn omgewisseld; 21 werd 23, 22 werd 21 en 23 werd 22 (oorspronkelijk dus: 22, 23, 21). Waarom niet slechts embleem 21 en 22 zijn omgewisseld is onduidelijk.
18
Praz, Seventeenth-Century Imagery .
19
Porteman, Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur.