← Content: PreviousContent: Next →

De liefde heerst over alles [2]


el1703002pict

Back to top ↑
DE LIEFDE HEERST OVER ALLES.

Wat trots gezigt verlaat nu zyne fierheid niet,
O Min? en doet het oog eerbiedig neder daalen?
Wat hart kan uwe magt niet aan dit zege-praalen,
Als't Hemel, Aarde, Zee en Hel uw' slaaven ziet.
Vaar voort, het komt u toe, wyl gy het al verblyt
Is't billik dat gy ook van alles meester zyt.

[blanco]

DE LIEFDE HEERST OVER ALLES.
Gelyk de Liefde alles in weezen houd, heerst hy ook
over alles, als wy in het voorgaande reets ten dee-
len gezegt hebben. De vier goden Jupiter, Neptu-
nus Mars en Pluto die hier zyne zegenwagen trek-
ken beteekenen ('t zy men door haar de vier hoofd-
stoffen verstaat ofte iets anders) dat hy over alles zegepraalt
Ovidius spreekt de Liefde dus aan Amor: lib. 1. eleg.2.

Necte comam myrto: maternas junge columbas.
Qui deceat, currum vitricus ipse dabit.
Inque dato curru, populo clamante triumphum,
Stabis & adjunctas arte movebis aves.
Ducentur juvenes capti captæque puellæ.
Hæc tibi magnificus pompa triumphus erit.
Ipse ego præda recens factum modo vulnus habebo:
Et nova captiva vincula mente feram.
Mens bona ducetur manibus post terga retortis,
Et Pudor, & castris quicquid amoris obest.
Omnia te metuent: ad te sua brachia tendens
Vulgus, Iö, magna voce, Triumphe canet.
Blanditiæ comites tibi erunt, Errorque, Furorque,
Assidue partes turba secuta tuas.
His tu militibus superas homines que Deosque:
Hæc tibi si demas commoda nudus eris.
Læta triumphanti de summo mater Olympo
Plaudet, & appositas sparget in ore rosas.
Tu pennas gemma, gemma variante capillos,
Ibis in auratis aureus ipse rotis.
Tum quoque non paucos (si te bene novimus) ures:
Tum quoque præteriens vulnera multa dabis.
Non possunt (licet ipse velis) cessare sagittæ.
Fervida vicino flamma vapore nocet.

Krans uw kruin met Mirte-bladen,
Span uws moeders duifjes t'zaam,
Die gestadig aâm voor aâm

Wiss'len trekkebekkend', baaden
In de wellust in de vreugd:
Mars zal zelf zyn wagen geeven,
Van de welke, gy verheeve,
Uw gespan bestieren meugt.

Daar zult gy de jongelingen
Met de meisjes vast geboeit,
Daar uw' zege steets van groeit,
Iö, iö, hooren zingen:
Ik zal zelf, nog vers gewond,
De eerste voor uw' zege-wagen,
Blyde myne boeyen draagen,
En verbreiden met myn mond.

Schaamte, Rede en al het geene
Uwe magt ooit heeft bestreên,
Zal, de handen overeen
Vastgebonden, nu beweenen
Datze u durfde tegestaan,
En, terwyl het volk uw' zege
Uit zal roepen langs de wegen,
Onder uw' gevangen gaan.

Maar de zoete Vleyeryen,
En de Dwaaling los van hoofd,
En 't geen ons 't vernuft ontrooft
Zullen zig met u verblyen;
Hier door is het dat Gy't al
Onder uwe magt doet leeven,
En zoo die u eens begeeven
Is uw' ryk naast aan zyn val.

Venus zelve zal dan roosen
Uit haar hooge Heemel-troon
Spreyen voor haar grootze zoon
Dien uw aangenaame bloozen
Ook nog luister geeven zal.

Zy zal zelf uw zege-praalen
Met een blyde lach onthaalen
Vieren met een bly geschal.

Dus zal u de Goude wage,
t'Wyl uw blonde lokjes zyn
Opgesiert met rood robyn,
Door de gantsche waereld draagen:
Dus zult gy ze treffen, en
Schoon Gy't zelve woud beletten
Duizenden in vlammen zetten,
Zoo ik u ten regte ken.

Francesco Petrarca beschryft de zegen-praaling der Liefde
wytloopiger in zyn Trionfo d'Amore en brengt in de zelve
nevens de goden ook alle de voornaamste des waerelds die
ooit verlieft zyn geweest, en nu deeze zege verheerlyken,
ten laatsten die van Liefden hebben gezongen, tot dat hy
mede, getroffen door zyne Laura, gedwongen is de staty
te volgen. By Torquato Tasso zegt de Liefde van zig zel-
ven: dat hy is

Non mica un Dio
Selvaggio, ò de la plebe de gli Dei:
Mà trà grandi, e celesti il più potente;
Che fà spesso cader di mano a Marte
La sanguinosa spada, & a Nettuno
Scotitor de la terra, il gran tridente;
Et i folgori eterni al sommo Giove. Amint: Prol:

Een Godheid, geen van die men ziet in bosschen leeven,
Of die men vaak de naam van mind're Goôn hoort geeven,
Maar van de grootste zelv de grootste, die het staal
Uit Mars bebloede vuist doet vallen menigmaal,
Door wie Neptuin, die de Aard schud en doet beeven, mede
De groote drietand is de dorre hand ontgleeden
En voor wiens vlammen zelv de blikzem van Jupyn
Zo dikmaal wyken moest.

Quinault dans le Ballet du Triomphe de l'Amour.
doet hem zeggen

Tout ce que j'attaque se rend;
Tout cede a mon pouvoir extreme;
J'enchaine quand je veux le plus fier Conquerant,
Et j'abaisse a mon gre la Majeste supreme.
Dans le Ciel, Jupiter mesme,
Suit mes loix en soupirant:
Plus un Coeur est grand
Plus il faut qu'il aime.

Al wat ik aanrand moet zig aanstonds overgeeven,
't Wykt alles voor myne oppermagt,
Hoe fier een hart ook is 't moet na myn wetten leeven
Wanneer ik wil, en zig ten onder zien gebragt:
Jupyn moet zelve zig na myne vlam gewennen,
En blaakt en zugt in myn geweld;
Hoe grootzer ziel hoe trotzer Held,
Hoe meer hy moet de kragt van myne schigten kennen.

By Marini Adone Cant: 1. stanz: 17. wanneer Venus haar zoon
geesselde, beefde de poolen, schudde het firmament en de
Hemel beweegde zig meer uit vrees voor de Liefde die een
kind is als voor de reusen

Tremaro i poli, e la stellata corte
Aquel fiero vagir tutta si mosse.
Mossesi il Ciel, che piu d'Amor infante
Teme il furor, che di Tifeo Gigante.

Zy zingt der halven niet zonder rede in le Triomphe de l'A-
mour.

Nymphes des Eaux, Nymphes de ce Boccage,
Faites briller vos plus charmans appas:
Plaisirs, Graces, suivez mes pas:
Qu'avec nous tout S'engage
A celebrer la gloire de mon fils?
Dieux qu'il a surmontez, Mortels qu'il a soumis
Venez lui rendre hommage.
l'Amour le Vainqueur des Vainqueurs,
Va Triompher de tous les coeurs.


Gy Water-nimphen, Bos-godinnen,
Versier u met uw schoonste schoon,
Gy zoete Vreugde, die de harten kunt verwinnen,
Kom, kom, by my, Bevalligheden
Komt, komt met my laat ons ontleden
De roem van myn gevreesde Zoon.
Gy groote Goden, die voor zyn geweld moest buigen,
Gy stervelingen, die ten onder zyt gebragt,
Komt, zingt zyn lof, komt helpt my juigen.
Erkent, erkent zyne oppermagt.
De min, die alles kan verwinnen
Komt nu om yder een te dwingen tot het minnen.

En indien men de verzieringen der oude digteren doorloopt
men zal bevinden dat zy de Liefde altyd de grootste magt heb-
ben toegeschreeven; Hy dwong Bos-en Water-Goden, Zee-
Goden, ja zelv Hel en Hemel de sterren waaren meest door
zyn toedoen in 't firmament gekomen, 't geen Petrus Fran-
cius volmaakt ergens in zyne Poesie beschryft (vide ejus elegi-
am ad somnum, quæ est 3. lib. 3. edition: 1697.) in 't kort de
Liefde was, (gelyk ik over het eerste zinnebeeld reets gezegt
heb) over al oorzaak en meester van. Dog niet alleen dit,
Hy zegepraalt ook van alle harts-togten, over zede, over
pligt, ja over de Dood zelve, die nogtans den ondergang
van alles is. Wat de Rede voor eerst belangt, die men ge-
meenlyk Dood-viand van de Liefde noemt: La Raison &
l'Amour sont ennemis jurez, zegt P: Corneille in zyn vefve, het
is zeker dat zy moet voor de Liefde buigen, en schoon le
Boulanger in zyn Morale Galante de Liefde redelyk wil maaken,
behalven dat hy zig zelve tegenspreekt in zyne 98 reflexion
sur l'Amour, meen ik nogtans dat hy eer de Rede verlieft dan
de Liefde redelyk maakt, gelyk Le Pays in zyn Dialogue de
l'Amour & de la Raison, (voyez ses Amities, Amours & Amou-
rettes, lettr. 23.) en derhalven kan ik ook niet geheel toe-
stemmen, dat de Liefde en Rede geenzints te zaamen kun-
nen bestaan, gelyk Quinault in zyn Fantosme Amoureux

Ou l'Amour est puissant, la Raison ne peut rien,
l'Un ne peut s'etablir, tant que l'autre subsiste.


Daar Min zyn zetel heeft, heeft Rede geene kragt,
Zoo lang'er de een' nog is heeft de and're geene magt.

Veel beter doet hy Astrate zeggen
Pour commbattre en secret le mal dont je soupire,
Je me suis dit cent fois tout ce qu'on se peut dire;
Tout ce qu'on peut tenter, je l'ay fait jusqu' icy;
Du moin mon foible coeur se l'est fait croire ainsi:
Mais, s'il faut dire tout, contre nu Mal qui sçait plaire,
On ne fait pas toujours tout ce que l'on croit faire,
Et pour se reprocher un crime qu'on cherit,
Pour peu que l'on se die, on croit s'estre tout dit.

'k Heb duizendmaalen om deez' min te wederstreeven,
Myn zelven zoeken aan de reeden te overgeeven;
Al 't geen men tragten kan deede ik tot deeze dag;
Voor 't minst myn zwakke ziel geloofde 't zeeker, ach!
Maar end'lyk tegen 't kwaad, 't geen ons zo kan vermaaken,
En doet men altyd niet het geen men meend te maaken;
En om een misdaad te verdoemen, die men mind,
Het weinig, dat men doet, schynt van een groot bewind.

Namentlyk dat de Rede, wanneer het hart zig door een
Liefde, die met de Rede niet overeenkomt, laat bekooren,
zig daar wel in 't begin tegenstelt, maar door de zoetheid van
de Liefde zig ook laat bekooren en duz zomtyds het hart nog
wel tegenspreekt, maar door de aanlokkelykheden van de
Liefde in de grond mede stemt, gelyk ik het in een brief aan
Phillis, hier agter onder de aanmerkingen op het 16. Zinne-
beeld gebragt, heb beschreeven: maar het is zeker wanneer
de Rede te veel van de Liefde verscheelt dat zy dan zoo wel
als de Pligt en Fierheid moet wyken, de Liefde ziet dan
niets aan en het geen hy mogelyk ongedwonge zou gedaan
hebben, wil hy niet doen wanneer het de naam van pligt
heeft, enkel om hier door niet van zyne oppermagt te ver-
minderen: dus verklaart Elise dat zy Agenor niet bemint, alleen
om dat zy hem moest beminnen, Astrate Act: 2. scen: 1.

Je l'avoueray, Chorisbe, il a droit sur mon coeur:
Il doit me plaire seul, par l'ord're de mon Pere;
Et peut estre il m'eut plu, s'il eut moins du me plaire.

Les noeuds desja formez par le sang entre nous,
M'auroient pu disposer a des liens plus doux;
Et peut-estre vers luy sans un effort extreme,
Mon coeur se trouvent libre eut penche' de luy meme:
Mais s'agissant d'aimer, nu coeur plein de fierte',
Est, contre la contrainte, aisement revolté;
A tout ce qu'on impose, avec peine on incline;
Tel choix plairoit, qu'on fuit, des qu'on le determine:
l'Amour libre de soy n'obeït jamais bien;
Mais sur tout, sur le Trône, il ne prend loy de rien,
Bien souvent le Devoir luy nuit, loin de l'accroistre;
Et le droit d'estre aimé, sert d'obstacle pour l'estre.

'k Beken, Chorisbe, dat myn hart aan niemant nader
Behoord, als hem, door wil en order van myn vader;
En dat het nood lot om ons maagschap en ons bloed,
Goedwilliglyk voorheen zyn vlammen heeft gevoed:
Maar nu hy my door dwang moet zoeken te behaagen,
En ik hem door bevel gedwonge liefde draagen,
Nu draag ik hem geen liefde, en hy behaagd my niet.
Een fiere ziel erkend geen ander mans gebied
Wanneer zy minnen wil. Een liefde pas te vooren
Door eige vryheid aangekoestert zal zig smooren,
Wanneer zy door de dwang moet worden vastgestelt.
De Liefde luistert noô na toomen van geweld;
Ze is in haar zelven vry, voor alles op de troonen,
Daar kan de zinlykheid haar eigen maaksel kroonen,
Daar keurt zy alles wat zy minnens waardig vind.
Het hart mind zelden daar de dwang ons toe verbind.

En dit is ook enkel de rede waarom Clodamantes by den zelven
Quinault, twyffelt of Thomiris hem bemint:

Je scay (zegt hy dans la mort de Cyrus. Act: 1. sc: 1.)
Qu'elle ne peut par un choix qui m'offence,
Sans trahir son devoir, trahir mon esperance,
Et qu'elle est obligeé, apres l'ordre du Roy,
De ne jamais aimer, ou de n'aimer que moy.
Elle me doit choisir; mais a parler sans feinte.

l'Amour dans sa naissance abhorre la contrainte;
Il choisit ce qu'il veut plutost que ce qu'il doit,
Il fait tousiours des loix, & jamais n'en recoit.
Mille exemples fameux ont souvent fait connoistre
Que le droit d'estre aime sert d'obstacle pour l'estre,
Et qu'ordinairement trompant un juste espoir,
l'Amour n'est plus Amour si tost qu'il est Devoir.

'k Weet zy kan nooit, wat keur zy tot myn smart wou maaken,
Myn hoop veryd'len of zy moet haar' pligt ook wraaken,
'k Weet, dat zy door 't bevel des Konings, nimmer een
Verliefde togt mag voên, dan maar voor my alleen;
Zy moet my minnen. Maar ik weet ook wel met eenen
Dat min geen dwang erkent, zy volgt veel eer het geenen
Zy wil dan 't geen zy moet: zy kreunt zig geene wet
Schoon zy die over al na haar believen zet:
Het is beroemt genoeg en duizendmaal gebleeken
Dat regt tot Liefde alleen, de liefde konde breeken
En dat zy meest, ten spyt van hoop op reên gestelt,
Geen liefde blyft wanneer de pligt haar slegts verzelt.

Dus tragt Odatirsus, Thomiris ook 't overtuigen in 't zelve stuk
(Act: 1. scen: 5.)

Quand l'Amour dans un coeur respand son doux poison,
C'est tousiours par caprice, & jamais par raison,
Chacun sçait que l'Amour au Devoir est contraire,
Ce qui plaist n'est rien moins que ce qui devroit plaire,
Et par nu pur instinct, nous laissant enflamer,
Nous aymons sans sçavoir ce qui nous fait aymer.
On ayme beaucoup moins en un estat semblable,
Ce qui doit estre ayme, que ce qui semble aymable,
Et dan un coeur surpris par un charme confus,
Lors qu'il s'agit d'aymer, la Raison n'agit plus,
l'Amour sans nostre choix dans nostre ame penetre,
Il justifie un crime en le faisant commettre,
Et quoy qu'en luy cedant en face de houteux,
Il purifis un coeur en y mettant ses feux.


Wanneer de min een hart met zyn vergif doorkneet
Is 't altyd na zyn zin en nooit na reên; men weet
Genoeg dat Liefde en pligt zig nimmermeer gedragen,
't Geen ons behaagt is steets 't geen ons nooit moest behaagen,
En door een enk'le togt die 't hart geheel verblint,
Bemintme en weet vaak niet waarom men het bemint;
Men zal veel minder in gelyke staat beminnen
Het voor-werp onzer pligt dan 't voor-werp onzer zinnen,
En in een hart, 't geen door een schoonheid is ontroert
Gelt Rede niet wanneer de min 't gebiet daar voert.
De min ziet niet wat onze keur hem voor wil schryven,
Hy maakt een ondaad deugd als hy ze doet bedryven,
En hoe veel' gruweldaân een hart ook in zig kweekt,
Het is geloutert als hy 't door zyn vuur ontsteekt.

Dit laatste behaagt my nog booven al het ander, om dat de
eigenschappen van de Liefde hier nog wel het beste in worden
vertoont; hoe hy het hart inneemt zomtyds zonder dat men
weet waar mede, en hoe de Rede in plaats van de pligt te
onder steunen de Liefde medevalt: men voelt de eerste be-
weegingen der Liefde men voelt de Rede hier in 't begin te-
gen-worstelen, de pligt stelt zig hier ook tegen, dog het be-
minde voorwerp leevert zoo veel aantrekkelykheden uit dat
men eindelyk, zig overgeeft, en zegt:

J’entends avec plaisir dire qu'il faut que j'aime,
C'est ce que je me dis en secret àmoy mesme;
Je veux aimer, & sens que sans peine l'on peut
Estre persuade de faire ce qu'on veut,
On ne resiste guerre à cette douce pante,
Et malgre les efforts d'une fierte mourante,
Pour peu qu'on pousse un coeur, qu'amour a sçeu toucher,
Il tombe de luy mesme ou l'on le void pancher.

'k Hoor met vermaak dat my de min word aangepreezen,
Dit heeft myn hart my reets in 't heimlyk voorgeleezen;
Ik wil beminnen, en bevind nu dat men vaak
Zig ligt laat over reên in een gewenste zaak:
Men zal zig gaarne aan zulk een zoetheid overgeeven,

En, ondanks al 't geweld eens fierheid reets aan ’t sneeven,
Valt een verliefde, ziel, zoo m'haar een weinig stiert,
Van 't zelve ligt, na 't geen, waar na zy bogtig wierd.

Waarlyk wanneer het zoo ver is kan de fierheid weinig baa-
ten, ja zy zet zelv de Liefde aan

Crois tu (zegt Elise, Astrat: Act: 2. scen. 3.)
Pour estre fier qu'un coeur soit insensible?
Et quelque fermetèqu'on ait pu mettre au jour
Qu'aupres d'un grand merite on echape a l'amour?
Apprens que dans un ame, avec peine renduë,
Rien ne fait mieux aimer, que la fierte vaincuë:
Qu'un coeur plus est touché, plus il a fait d'effort,
Et qu'ou l'obstacle est grand l'amour en est plus fort.

Men moet om fier te zyn niet ongevoelig weezen;
Geen opzet is zoo vast dat door een uitgeleezen
Verdienste niet en word ten lesten omgezet.
Weet, dat een fier gemoed, dat tot de liefde met
Veel moeiten word gebragt te heviger zal minnen.
Alwaar de liefde met geweld moet overwinnen,
Daar word zy sterk na min of meerder tegestand.

Derhalven klaagt'er Amphitrite met reden over; dans le Triom-
phe de l'Amour 5 Entree.

Fierté, severe Honneur, vous deffendes d'aimer,
Mais pour garder nos coeurs nous donnes vous des armes?
Ah! que n'empechez-vous que l'amour ait des charmes
Si vous ne voulez pas qu'il puisse nous charmer.

Gy Eer, Gy Fierheid, gy verbiet
Zoo streng zoo wreed het zoete minnen,
Maar gy geeft ons de wapens niet,
Waar meê de min is te overwinnen:
Ach! zoo gy wilt dat ons de Liefde niet verleit,
Waarom berooft g'hem niet van zyne aantrek'lykheid.

't Is waar d'Eerbaarheid vermag dikmaal nog zoo veel dat
zy de daad belet, hoewel zy hier om de Liefde niet verdooft:
op deeze wyze spreekt Amarillis: Pastor Fido Att: 3. scen: 4.


Santissima honesta, che sola sei
D'alma ben nata inviolabil, nume.
Qûest' amorosa voglia,
Che suenata ho col ferro
Del tuo santo rigor, qual'innocente
Vittima, a te consacro.

O heiligh' Eerbaarheid! die als een Godtheyt zyt
De vrome ziel alleen onschenbaer toegewydt;
Dees myn verliefde wil die 'k heb bestaen t'ontleden,
Door 't scherpe swaerd, van uw' soo heyl'ge strengigheden
Dit heilig offer dus onnosel nu geslacht,
Werdt hier, op u altaer, ter offerhand gebraght.

Dog met wat moeite dit ook geschiet laat ik die geene her-
denken, die het ondervonden hebben, want ik meen dat het
anders niet wel ter deeg te begrypen is. Boven alle deeze
voorverhaalde heeft de Liefde nog sterker vianden, die meer
tegenstand kunnen bieden, en evenwel de Liefde niet kun-
nen overwinnen; hier van is geenzints de Veragting de min-
ste, hoe tegenstrydig is zy aan de Liefde! want gelyk een
onderlinge wederliefde het volmaakste is om twee harten te
vereenigen en het vuur der Liefde te onderhouden, is het by
na onmoogelyk dat een hart nog verlieft kan blyven wanneer
het aan de andere zyde niets dan versmaadingen en veragtin-
gen ontmoet; evenwel men ziet het, en ik geloof'er heden
nog al meenig met Stenobee (dans Bellerophon, tragedie en Musi-
que Act: 1.scen: 1.) uitroepen

Malgre tous mes malheurs je serois trop heureuse,
Si les mepris pouvoient guerir l'Amour.
Ma fierté des long-temps par un juste retour,
M'auroit fait triompher de ma flame amoureuse;
Mais helas! ma tendresse augmente chaque jour.
Malgre tous mes malheurs je serois trop heureuse,
Si les Mepris pouvoient guerir l'Amour.

Wat zou 'k gelukkig zyn, in weêrwil van myn kwaalen,
Indien veragting van de min kon zege-praalen!
Myn fierheid had al lang die wreede band geslaakt,

En weêr in myn gemoed zyn oud bezit genomen;
Maar, laas! myn' liefde is tot zoo hoog een top gekomen,
Dat door 't veragten zelfs myn vuur te feller blaakt.
Wat zou 'k gelukkig zyn, in weêrwil van myn kwaalen,
Indien veragting van de min kon zegepraalen!

In de Andromaque van Racine ziet men de Liefde in weerwil
der veragtingen, standvastig blyven, in Orestes Pyrrhusen
Hermione. by Gilbert zegt Roxane tegens Orondaat,

Pour moy tous vos desdains n'ont fait que m'animer,
Mesme armé contre moy j'ay voulu vous aimer.

Myn Liefde is staâg gegroeid zelf door uw' teegenzin,
En, daar gy my bestryd, blaak ik in uwe min.

Ja schoon zy hem niet lang te vooren had hooren zeggen
Orond: de tout hors d'un seul point je vous croiray capable.
Rox: ah! que ne puis je pas.
Orond: me devenir aymable.

Orond: Gy kont, al wat gy wilt, behalven eene zaak.
Rox: Wat zaak vermag ik niet?
Orond: my tot uw' min te neigen.

Doet haar de Liefde nogtans bekennen,
Tu m'ozes offencer avec impunite,
Et mon ame avec peine oze aller au murmure,
Le dedain dedans moy prend un autre nature,
Et de ma flaterie empruntant tout son prix
Je treuve des faveurs dans tes plus grands mespris.

En, hoe gy my, zelfs in myn aangezigt, versmaad,
Ik kan myn' Liefde niet veranderen in haat

Hier mede komt over een 't geen le Boulanger, in zyn 104.
reflexion sur l'Amour, zegt: dat de veragtingen in de Liefde
,,dikmaals zoo aangenaam zyn, dat men beminnelyk word
,,door dat geene waar door men meende zig zelve afkeerig
,,te maaken. En indien de Liefde de veragting niet kon
overwinnen men zou alle de minneklagten met zoo veel naa-
men van Ongevoelige, onmeedoogende, onmenste niet zien
opgevult; den verliefde Mirtillo behoefde niet uit te roepen


Amarilli del candido ligustro
Piu candida, e piu bella:
Màde l'aspide sordo
E piu sorda e piu fera e piu fagace:

Ah! Amaril! die u van schoonheidt meugt beroemen,
Die ver te boven gaat ligusters witte bloemen.
Maar doover, vlugtiger en immers alzoo wreet
Als d'alderslimste slang die 'k in de werelt weet.

Men zou ook nooit zoo ver komen om buiten hoop te bemin-
nen, want, schoon men de Hoop als de ziel van de Liefde
gelyk ik mogelyk in 't vervolg breeder zal ophaalen, aanziet,
weet egter de Liefde altyd ons door een wonderlyke be-
toovering, zelf zonder dat wy het weeten, met hoop te voe-
den, ja uit de wanhoop zelf zyn hoop te haalen.

Sola (zegt zy) una salute
Al disperato è 'l disperar salute.

Het is de beste raedt, in hopeloose saecken,
Gantsch hoopeloos te zyn, van tot geluck te raecken.

Le Boulanger beweert al dit voorverhaalde veel wytloopi-
ger, en toont aan dat de Liefde niet alleen van alle hars-tog-
ten zegepraalt, maar dat hy zelfs alle andere harts-togten tot
zyn dienaars weet te gebruiken, en tot Liefde zelf maakt
om zyn gebied uit te breiden, dans la premiere traite de sa Mo-
rale galante. De grootste viand die de Liefde nu nog heeft is
de Dood: want

Qu'il est commun de voir dans le coeur le plus tendre,
Le feu bien tost eteint, quand l'object est en cendre!
Et qu'apres quelqu'esclat de regrets superflus,
On oublie aìsement un amant qui n'est plus!


Hoe ras is 't vuur geblust als 't voorwerp is te niet!
Hoe licht vergeetmen, 't geen het oog niet meerder ziet,
Na overtollige vertooningen van klagten!

evenwel verwint hy haar mede,
Car l'Amour qui penetre au creux d'un Monument,
Peut faire encor aimer, quand on n'a plus d'amant.

Want trouwe Liefde weet van ondergaan, nog sterven,
En mint nog na de Dood al moet zy ’oogwit derven.

Euadne, Laodamia, Arthemisia, en anderen hebben de Lief-
de al lang over de dood doen Zege-praalen, en getoont dat
den ondergang van 't Voorwerp, geenzints de Liefde met
zig sleepte; met welk een getrouwe en tedere harts-togt, be-
waart, omhelst en koestert de bedroefde Andromache het
denkbeeld van haaren dooden Hector, by Racine, met welk
een hevigheid zegt Lavinia, by Quinault,

Connoy donc mieuz par moy, ce que la gloire inspire
Aux Coeurs ou l'Amour prend un legitime empire.
La cendre sans chaleur de l'object de mon deuil
Nourrit encor mes feux du fonds de son cerceuil,
Et mes soupirs, percans dans la nuit la plus sombre,
Vont jusques chez les morts, rendre hommage a son ombre.
Rien n'arrest e le cours d'un feu bien allume:
Qui peut cesser d'aymer n'a jamais bien aymé.
Apprens enfin, Barbare, apprens qu'une belle ame
Peut perdre ce qu'elle ayme, & conserver sa flame;
Et que dans les grands Coeurs, en depit du trepas
L'amour fait des liens que la mort ne rompt pas.

Leer beter dan door my, Tyran het geen betragten,
Dat de eer het hart gebiedt, daar liefde plaats in heeft.
Myns minnaars asch, alschoon die geen meer hette geeft,
Kan echter uit de grond des grafs myn' vlam aanstooken.

Myn' bange zuchten, door de naarste nagt gebrooken,
Die vallen by de doôn zyn' lieve geest te voet.
Niets stuit de vlam van een zoo wel ontvonkt gemoed.
Nooit heeft hy regt bemint, die zyne vlam kan blusschen.
Leer eindelyk, Barbaar, dat 's minnaars dood niet sussen
Kan in een schoone ziel de ontstooken' minne-smart;
En dat in spyt der dood in een verheeven hart
De min legt voor 't geweld der dood onlosb're knoopen.

Ja zy zegt, dat schoon de dood haar minnaar had van het
leeven berooft, Hy egter nog eerbied voor hem hadde voor
zoo veel hy in haar ziel leefde,

Un Heros que la mort respecte dans mon ame.
En indien men alle de klagten van diergelyke wilde aanhaa-
len men zou'er een heel werk van kunnen maaken; ik zal'er
nog een tussen voegen 't geene ik voorheenen op diergelyk
een stof gemaakt heb, en mogelyk den leezer niet onaange-
naam zal zyn.


STARREWIT. Herders-klagt
Dus klaagde Lauwerveld, door wanhoop aangegreepen
In de akelige schâaw van 't bladerryk geboomt:

Myn hart met schroeven op het naawste toegenepen,
O kristallyne vloed die nevens my hier stroomt,
Heeft geen behaagen in uw aangenaame kabb'len,
Gy kwetzt het met uw zagt en mompelend geluit;
Gy schaapjes, gy, gy schynt myn ingewand te knabb'len,
Wanneer ge uw' lust voldoet in 't groene malze kruit.
Uw zoet gezelschap komt nu myne druk vermeêren,
Nu walgt my 't geen voorheen my 't allermeest beviel,
Wanneer ge in vryheid 't groen der bergen af gaat scheeren,
Treft uwe vryheid meest myn vast geboeide ziel,

Die zorgelooze rust waar in ik u zie leeven,
Dat onbekommert lot 't geen gy vol weeld' geniet,
Komt myn benaawde hart vaak steek op steek te geeven,
En is een voedster van myn eindeloos verdriet:
Het doet my wederom in myn gedagten komen,
Hoe 'k ongebonde hier myn tyd heb doorgebragt:
Hoe ik deez heuvel, door haar schoonheid ingenomen,
Veel hooger als een troon der Goden heb geagt:
Hoe uw' gebooge kruin, geboomte, door uw' lommer,
My meer behaagde dan een elpenbeen gewelf;
Hoe uwe schaduw dekte al myne zorg en kommer,
Hoe 'k hier door vreugde vaak niet meer wist van myn zelf:
Gy waart ook de eerste aan wie ik myn geheim betrouwde,
Wie ik myn liefde en myn geluk te kennen gaf,
Het was hier ook dat ik die schoonheid eerst aanschouwde,
En daar myn' vryheid vond haar aangenaame graf:
Hier was het dat haar' glans eerst voor my op kwam daagen,
Gelyk de frisze zon, in 't krieken van den dag
De Vaale nevels van den duister komt verjaagen,
En alles wederom op nieuw doet leeven; ach!
Hier was 't dat zy, die 'k dagt dat nimmermeer zou sneeven,
Dewyl'er over al iets God'lyks uyt haar blonk,
En nu in de aarde ligt, my ook op niew deed leeven
Toen ik myn ted're ziel aan haar vol blydschap schonk.
Hier heb ik menigmaal met aangenaame klagten,
Gewekt de morge-zon, vermoeit den avond-stond:
Hier vulde ik steets my met verlangende gedagten
Eer ik het doelwit van myn vuurig wenschen vond.
Hier is myn bloode tong tot driemaal toe bezweeken,
Eer zy de steilte van ontzag te boven kwam;
Hier kwam de min myn mond ten laatsten openbreeken,
Wanneer zy van myn hart 't woord op de lippen nam.
Hier was het, dat ik haar zoo dikmaal hiel voor oogen
Wat onuitblus'lyk vuur myn boezem had gezengt:
Hier is het, dat ik haar ten laatsten heb bewoogen,
Na dat ik voor haar knien veel traanen had geplengt:
Hier was het, dat ik zag het eind van myn verlangen,

Wanneer zy, na de schaamt', die maagdelyke zon,
Een roos deed bloeyen op haer' lely-witte wangen
My met een kus zei 't geen de mond niet melden kon.
Hier was het dat myn luk kon door de starren stooten,
Als ik door liefde lag gesmolte in haare schoot:
Hier heeft de min my vaak met wellust overgooten
Als wy besweeken aan een aangenaame dood.
Hier smaakte ik in het kort die kuissche zoetigheden,
Die my van haar gestaag toevloeyden zonder tal,
Die my ook menigmaal voor Venus tempel deden
Aanschouwen 't lieve schoon van dit vermaak'lyk dal,
Als zy haar' schaapjes hier zag met de myne meng'len,
En met een lachje my haar' lipies heeft geboôn,
Haar zoo vol liefde en vuur kwam om myn hals te streng'len,
Dat zy my kussend scheen te stikken en te doon.
Hoe stont haar aangezigt gelyk een zon te pronken,
Wat min'lykheid verzelde in 't spreeken haare mond,
Wat straalden uit haar oog al helle minne-vonken
Terwyl de kuisheid op haar' wangen schild-wagt stond.
Wat ryzigheid verfraaid' haar welgemaakte leden,
Als zy bly-moedig met haar vee na myn kwam treên,
Hoe kwam haar vlugge voet het malze gras te kneden
Hoe golfde 't zilver haair langs haare boezem heen.
Hoe vaak heeft my haar' zang ten Hemel ingedrongen
Als zy haar' schelle stem deed rollen onder 't loof
Van 't luisterend' geboomte, als duizend vogels tongen
Gebonden wierden en door zulk een schelheid doof.
Maar waarom al dit zoet in top weêr op gaan haalen?
Waarom zoo diep gewroet in myn bedroefde wond?
Waarom, helaas! waarom tot meerd'ring van myn kwaalen,
Gemelt, hoe eer myn luk tot aan den Heemel stond.
Waarom nu weêr herdagt al myn' genoote vreugden,
Waar van 't ontbeeren my nu komt zoo duur te staan?
Met reên, dewyl deez' plaats die my zoo vaak verheugde
Nu moet getuigen zyn van myn verlieft getraan:
Zy moet nu wederom met my haar vreugd gedenken,
Om dus te beter haar verlies te kunnen zien,

Zy moet, die my voorheen veel blydschap kwam te schenken,
Nu in myn' wanhoop my de hand mee komen biên.
Al 't geene my voorheen tot wellust kon verstrekken,
Al 't geen getuige was myn onnosel luk,
Moet nu het dikke kleed van myne rouw bedekken
En mede deelen in myn onverdiende druk;
Gy, boomen, die voorheen uw' kruinen kwaamt te heffen,
Als zy de Lommer van uw' bladers maar genoot,
Haar sterven moet u mede op 't allervinnigst' treffen,
Gy moet me zugten om deeze allerdroefste dood.
Gy held're beek die haar vaak hebt gelaaft voor heenen,
Haar' marm're hand hebt met uw' zilv're vogt gelaân,
Ween, ween met my, Gy moet met my op 't bitterste weenen,
'k Zal u verdikken met het zout van myn getraan;
My dunkt ik hoor het vee op 't allernaarste loeyen,
't Schynt dat de Zonne zelf door druk benevelt word;
Het jeugdig gras, 't geen ik nog straks zag vrolyk bloeyen,
Is door de pekel van myne oogen reets verdort;
Ik hoor 't gevogelt' met gebrooken' stemmen klaagen,
Het Bosch is opgevult en dreunt van droef gesteen,
't Gebloemte, alree verwelkt, schynt rouw met my te draagen:
Ween, Heuvels, Boomen, Vee, ween, Vogels, Bloemen ween;
Ik heb myn Starrewit, Gy uwe glans verlooren
De jeugd haar' luister, en de min haar zetel, ach!
Ik mis, ik mis die my zoo teeder kon bekooren,
Ik mis, helaas! de zon van myne leevens-dag,
Ik mis, ach! ach! ik mis het alles door dit sneeven,
Niets blyft my over na deeze aller droefste dood.
Dan een bedroefde min die my nooit zal begeeven
Hoewel zy zig, helaas! ziet van haar wit ontbloot.
O Dood! had gy uw schigt na my tog willen keeren?
Maar, Wreede, gy hebt ons op 't wreedst' van een gescheurt;
Ik zal u evenwel heel trots in 't oog braveeren:
Myn ziel ontbreekt geen moed hoewel zy droevig treurt.
Vermeet'le, gy hebt ons voor eewig willen scheiden,
Dog al u poogen is vergeefs geweest, gy zult,
Gy zelve zult, my weêr aan haare zyde leiden,

Als ik verdweene ben door smart en ongedult.
'k Zal u terwyl geen Zark met konstige gewelven
Opregten; Starrewit, nog sieren 't graf met kruit,
Maar 'k zal u op het diepst begraaven in myn zelven
En beelden in myn hart u onuitwis'lyk uit.
't Was ook uw laatste wens wanneer ik met myn lippen
Uw' trouwe ziel ontvong uit uwe veege mond,
Wanneer myn leevens-geest my wou met een ontslippen
En reets op d'oever van de Dood by de uwe stond:
Wanneer uw hel gezigt ten deele was gebrooken,
En gy met koude leên reets sloegt de Dood-weg in,
Toen hebt gy stamelend' my dus nog aangesprooken:
Ik sterf wel, Lauwerveld, maar leef nog door uw' min:
Laat ook myn' liefde nooit zyn uit uw hart geweeken,
Denk aan de onnos'le vreugd die Gy met my genoot;
Gedenk, helaas! gedenk...... Gy woud nog verder spreeken
Dog wierd gesteuit dewyl de dood uw lippen sloot.

Dit laatst' kwam Lauwerveld zoo teêr aan 't hart te raaken,
Dat hy terstond versmolt in traanen, en zyn ziel,
Gemat door klaagen, druk en onophoud'lyk waaken,
Op 't jeugdig klaver voor een wyl in stilte viel.

Propertius zegt aan zyn Cynthia, wanneer hy haar zyne be-
graavenis beveelt. lib. 2. el: 10. dat een vrou haar overlede
man altyd moet beminnen.

Fas est praeteritos semper amare Viros.
Welke Elegia de pyne wel waard is om hier eens na geleezen te
worden, gelyk ook de zesde Ecloga, Lycoris, van Petrus Fran-
cius, die ik menigmaal geleezen en met groot vermaak heb
herleezen.

Dog dit alleen uit Poeten te bewaarheden zou heel weinig
geloof verdienen, de waereld kan'er ons heden nog voorbeel-
den van verschaffen, en men vind'er nog die met Porciatoe-
staan, dat een kuisze vrou tot geen tweede huwelyk behoort

te koomen, waar van den Geestige Jan de Bruin in de zesde
punt-rede van zyn jok en Ernst, wytloopiger spreekt. Wanneer
men nu gezien heeft dat de Liefde over de dood zegepraalt zal
men ligter gelooven dat zy het Afzyn te boven kan komen,
't geen geen geringe viand van de Liefde is, en waar voor hy
zekerlyk menigmaal heeft moeten wyken; den drost 't Hoofd ,
zegt'er van in zyn brief van Menalaus aan Helena.

't Welk gewis,
(Houd' ik) de felste kouw van minnes winter is.
De Liefde groeyt nog bloeyt ontbeert zy byzyns hitte,
En, oft' haar kracht al schoon gaat in de wortel zitten,
Gelyk als 's winterdaegs de krachten van het kruit,
Zoo vriest, by lange Vorst, dog vaek de wortel uit.

Dog hoe sterke viand zy van de Liefde mag weezen 't is zee-
ker dat zy'er mede nog al van word verwonnen. Een vol-
,,maakte Liefde kreunt zig geen afweezen, maar wanneer het
,,beminde voorwerp niet jegenwoordig is, weet zy het,
,,door het sterk geheugen 't geen zy'er van geeft, altyd en
,,op alle plaatzen jegenwoordig te maaken, zy brengt de
,,zugten over, zy schildert de droefheden af, zy drukt de
,,hoop, Vrees, en ontgerustheden uit, en weet al de klag-
,,ten van een verkwynende ziel na te zeggen, gelyk le Bou-
langer in le 113. reflection sur l'Amour zegt: derhalven roept
een hart, getroffen door een zuivre vlam met rede, uit.

Qu'on puisse onblier ce qu'on aime,
Et qu'un fatal eloignement
Ebranle le coeur d'un amant,
Non cela ne se peut, j'en juge par moy mesme,
Je songe a mon Iris & la nuit & le jour;
Je soupire apres son retour,
Et je connois bien que l'absence
Est un pretexte a l'inconstance,
Plutôt qu'un remede a l'Amour.


Dat ooit een Ed'le ziel, getrouw
In min, zyn voorwerp zou vergeeten,
En door het enkel afzyn, zou
Haar beeld zien uit zyn hart gesleeten;
Geloof ik nimmer, als ik maar
Myn hart myn' liefde word gewaar.
Ik zugt, myn Phillis, 'k zugt schoon ik uw oog moet missen,
Ik leef en dag en nagt in uw' gedagtenis,
En zie hoe 't afzyn meer de zwakheid moet vernissen
Als dat het viand van standvastig minnen is.

Wanneer de Liefde dan zoo algemeen over alles heerscht,
word hem dit billik toegezongen in le Triomphe de l'Amour.
20. entree.

Triomphez, triomphez amour victorieux;
Triomphez, triomphez des mortels & des dieux.
Vous imposez des loix a toute la nature;
Vous enflammez le sein des mers;
Vos feux perçent la nuit obscure
Du sejour profond des enfers:
Vostre chaine s'estend au deux bouts de la terre;
Vos traits s'elevent jusqu'au Cieux:
Vos coups sont plus puissant que les coups du tonnerre;
Triomphez, triomphez, amour victorieux,
Triomphez, triomphez, des mortels & des dieux.

Liefde, die 't heel al kunt dwingen,
Zegepraal van 't Godendom,
Zegepraal van stervelingen,
Zegepraal en voer haar om.
Natuur moet na uw wetten leeven;
Ge ontsteekt de Zee-God in het kilste van zyn nat;
Uw vuur, 't geen door de dikste nagt kan streeven,
Heeft Pluto op zyn Helsche stoel gevat;

Gy hebt uw keten om dit ruim' heel al geslooten;
Uw vlammen klimmen tot de zetel van Jupyn;
En uwe schigten zyn
Veel feller dan de felste donder klooten.
Liefde, die 't heel al kunt dwingen,
Zegepraal van 't Godendom,
Zegepraal van stervelingen,
Zegepraal, en voer haar om.


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass

      Love in a chariot drawn by Mars, Jupiter, Netpune and Pluto