← Content: PreviousContent: Next →

De liefde verwint altyd [9]


el1703009pict

Back to top ↑
DE LIEFDE VERWINT ALTYD.

Wie zyt gy die de min zoo trots in 't oog braveert?
Zy zal u eer gy 't denkt zelfs door uw' waan verwinnen:
Dit heeft zy 't eêlst' vernuft, de meest verligte zinnen,
En grootste zielen tot hun' schande vaak geleert,
De fierheid zelve moet voor haar de vlagge stryken,
En alle hoogmoed, daar haar' zetel komt, straks wyken.

[blanco]

DE LIEFDE VERWINT ALTYD.
Hoe groot het vermogen van de Liefde ook is, ge-
lyk wy in de voorgaande Zinnebeelden genoeg
hebben aangehaald, zyn'er egter nog veelen die
daar tegens hebben durven stryden; dog hebben
alle tot hunne schande haare zwakheid, in het ein-
de moeten belyden, waar van ons Anakreon een voorbeeld in
zig zelve geeft; Hy zingt in zyn veertiende gezang, volgens
myn' vertaaling dus

Ik wil, ik wil; ik wil beminnen;
De Liefde raade my dit zelf niet lang geleên,
Maar ik, verkeert van zinnen,
Veragte zyne raad, versmaade zyne reên:
Hy neemt terstond zyn' boog en koker om te stryden,
En daagt my tot een twee-gevegt,
Dog ik helaas! te slegt
Van hoofd, ga, om zyn' schooten te vermyden,
My wapenen met schild, en speer, en trek te veld
Zoo teegens hem, gelyk een groote held.
Hy schiet, maar ik weet al de schooten
Te ontwyken in der yl,
Tot dat hy pyl voor pyl
Verspilde, en zig geheel daar van ontbloote:
Toen komt dit kleine wigt,
In de allerheetste toore,
Om dat het dus zyn' moeite zag verloore,
En schiet zig zelfs in plaatze van een schigt:
Het weet op 't heevigst' door myn boezem heen te dringen,
En stelt zig daar in staat om my geheel te dwingen.
Vergeefs heb ik dan speer en schild;
Wat kan 't gevegt my baaten?
't Verdedigen van buiten is in 't wild'
Wanneer de viand reets is binnen ingelaate.


Nooit zou iets op dit zinnebeeld beter kunnen toegepast wor-
den als dit gezang, en nooit iets bedagt 't geen natuulyker
de stryd en overwinning van de Liefde konde vertoonen.
Evenwel zullen veelen, die dat behaagen in Anakreon niet
vinden, hem hier van onnatuurlyke versiering betigten, wan-
neer hy zegt, dat de Liefde zig zelve op de boog zette, en zig
zelve schoot: 't geen, wanneer men het zoo wil aanmerken,
eenigzints waar is; Madame Dacier schynt hier mede ook ee-
nigzints verleegen te zyn dewyl zy deeze woorden een an-
dere zin tragt te geeven; dog, hoewel het verdedigen van
Anakreon, myn werk niet is, moet ik nogtans hier byvoegen;
dat die onnatuurlykheid, my het aller natuurlykst' de gestal-
tenis van een hart, 't geen na lang tegenstreeven tot de Lief-
de gebragt word, verbeeld: want Anakreon, willende be-
schryven hoe een gemoed, 't geen oneindige gevaaren, waar
in de Liefde het zoude hebben kunnen vatten, is doorge-
worsteld, nu zorgeloos, en hoovaardig op zyne kragten,
dikwils op het onverzienste en hevigste word getroffen, heeft
om de wanordre van het zelve uit te drukken, en te vertoo-
nen hoe het die ongerustheden, ontstelteniszen, ontroerin-
gen, die het niet begrypen kan, vergeefs van zig tragt te
werpen, niets natuurlyker kunnen bedenken, als die onna-
tuurlyke wyze van spreeken dat de Liefde zig zelve wist in
't hart te schieten, en zig dus daar meester van te maaken;
om dat die hertstogt in dit geval dikmaal woed met zoo groot
een hevigheid dat zy alle natuurlyk begrip te boven gaat:
derhalve durve ik wel met Longe-pierre en Madame Dacier
uitroepen dat men niets aangenaamer, schoonder, nog gee-
stiger zou kunnen bedenken: dog, Anakreon is het alleen
niet die vergeefs tegen de Liefde heeft gestreden, in de Dia-
na van Montemayor, 2 de boek, zingt Faustus
De Liefde zag, hoe ik, vol moed,
Haar schigten over al veragte;
Hoe ik met haare toorzen lagte,
Waar door zy alles blaaken doet.
Dog, wyl 't haar nooit aan moed of list
Ontbreekt, komt zy straks uit te vinden

Een hand, zoo schoon, dat zy my wist
In duizend strikken vast te binden:
Maar nu kan zy, die my gevangen heeft,
Zoo zoet, zoo vriend'lyk my onthaalen,
Dat, wyl myn' kerker my zoo veel genoegen geeft,
Ik nimmer weêr zal na myn vryheid taalen.

By Honoré d'Urfé in het eerste deel, zesde boek van zyne
Astree zingt Filander, wanneer hy door de schoone Diana was
getroffen.

D'un coeur outrecuidé
Je mesprisois Amour, ses ruses, & ses charmes,
Lors que changeant ses armes,
Des vostres contre moy, le trompeur s'est aidé:
Et toutefois avant que de m'en faire outrage
Il me tint ce langage:
Un Dieu contre mes loix arrogant devenu,
Pour avoir obtenu
D'un serpent la victoire,
Voulut niër ma gloire:
Mais quoy? d'une Daphné je le rendis amant,
Pour lui montrer ma force.
Que si j'ay mis mes feux sous cette froide escorce,
Juge quel chatiment
Sera le tien Filandre?
Car le feu qui brusla ce Dieu si glorieux,
Ne vint que des beaux jeux
D'une Nymphe qu'encor' toute insensible il aime:
Mais je veux que le tien
Plus ardant que le sien,
Vienne non d'une Nymphe, ains de Diane mesme.

'k Veragte, met een trots gemoed,
De Liefde, en haare list, en haar betooveringen,
Maar zy, die met bedrog haar meeste voordeel doet,
Laat haar geweer, en komt my met het uw' bespringen:
En evenwel eer ik hier door

Verwonnen wierd, houd zy my deeze rede voor:
Apollo, heel verwaant geworde, door de zegen
Die hy op Pytho had verkregen,
Bespotte myne magt, veragte myne wet
Die ik een yder zet:
Maar hoe? 'k dee tot zyn' straf, op dat hy my zou kennen,
Hem na de schoone Daphnê rennen:
Indien ik dan dit kil gemoed
Zoo hevig kwam te blaaken;
Filander, denk dan hoe vermoed
Een straf u staat te naaken;
Want toen ik Phebus hoogmoed brak,
Was 't door een nimph, die hy moet eewig minnen
Schoon hy ze nooit kan winnen,
Die met haar schoon gezigt die vlam in hem ontstak.
Maar 't hevig vuur waar mede ik my van u wil wreeken,
Sal geene nimph slegts maar Diana zelfs ontsteeken.

Korn: Boon zingt voor zyne Kliemene,
Schoone Kliemene ik zwoer duizendmalen,
Niets is zo dwaas als minnaren pyn;
Maar wen uw oog my kwest met zyn stralen,
Wens ik niets als meineedig te zyn.

Hiër: Amaltheus was gedwongen uit te roepen wanneer hy
meende het meeste van de Liefde ontslage te zyn:

Heu, heu quo rapior? flammis crescentibus uror,
Uror ego, & solitum pectora vulnus habent.
Nec mihi Læthœo componere pocula somno
Profuit aut sacro tingere rore comas.
Ite procul quibus est nostræ data cura salutis;
Quisquis amat medicæ non eget artis ope.
Jam subeunt neveique sinus, atqueæ mula cœlo
Lumina, in exitium lumina nata meum.
Ah pereat, quicunque suos non servat amores,
Et dominæ assiduas non amat illecebras.

Illum Caucasea foverunt rupe leones,
Dura vel insanis cautibus unda tulit.
Mallem ego cum domina longas deducere noctes
Quam quod Erithræïs dona leguntur agris.
Gauderem interdum niveas tractare papillas
Et dare compressis oscula blanda notis.
Illa mea implicitis vinciret colla lacertis,
Lætaque non solito vellet amore frui. &c.

Ach! ach! waar word myn hart gerukt?
Ik blaak, 'k voel weêr die vlam ontsteeke,
't Is de oude kwaal weêr die my drukt;
Hier helpen geene toverstreeken.

Van hier, van hier, gy, die maar tragt
Zoo lieve banden nu te ontbinden,
Van hier, men heeft tog voor de kragt
Der min, geen kruiden kunnen vinden.

Nu schiet my weder in den zin
Hoe lief die boezem kwam te leeven;
Dat hemels-blauw gezigt, waar in
Myne ongevallen zyn geschreeven.

Ach! dat hy niet dan onheil vind'
Die zyne vlammen tragt te smooren,
En die niet eewiglyk bemint
Dat lok-aas 't geen hem kan bekooren.

Ach! die versteende, die 't niet doet,
Plagt niet dan leewe-melk te slorpen;
Hy is op Caucasus gevoet;
Of op een klip uit zee geworpen.

Ik wil veel liever nagt op nagt
Myn zelf vermaaken by myn schoone,
Als dat men my de schatten bragt
Die Indiën ooit kan vertoonen.


Nu zou ik met een vrye hand
Haar styfgespanne borsjes streelen;
Dan weêr tot leszing van myn brand,
Al kuszend met haar' lipjes speelen.

Dan zy, met de armen door malkaar
Vol vuur zig om myn leden wringen.
En tragten, zoo het moog'lyk waar,
Haar' ziel in myne ziel te dringen. &c.

In de Opera van Atys act: 1. sc: 2. zingt Idas
Tost ou tard l'amour est vainqueur,
En vain les plus fiers s'en deffendent,
On ne peut refuser son coeur
A des beaux yeux qui le demandent.


Air. Belle Iris
Min verwint altyd in 't end,
Ach! men moet zig overgeeven,
Al het fiere tegen streeven,
Word vergeefs tog aangewent:
Want wie zou zyn hart ontzeggen
Als twee oogjes hel en pril,
Lonkende ons te vooren leggen,
Dat het hart beminnen wil.

In le ballet le Triomphe de l'amour 6. entrée. zingt Neptunus en
Amphitrite
C'est en vain qu'à l'amour on se veut opposer,
L'atteinte de ses traits n'en est que plus profonde.
Son empire est l'escueil ou se viennent briser
Les plus superbes Coeurs du monde.
C'est en vain qu'à l'amour on se veut opposer,
Il n'est rien de si froid qu'il ne puisse embraser,
Il brule jusqu'au sein de l'onde.
C'est en vain qu'a l'amour on se veut opposer,
L'atteinte de ses traits n'en est que plus profonde.


Het is vergeefs gestreên de min te wederstreeven,
Hier door is 't dat haar' schigt te feller treffen zal.
Zy is de klip waar op zoo vaak in schipbreuk bleeven,
De grootste harten van 't heel al.
Het is vergeefs gestreen de min te wederstreeven,
Niets is zoo koud daar zy haar vuur niet in doet leeven,
Men voelt haar' vlammen in het diepste waterdal.
Het is vergeefs gestreen de min te wederstreeven,
Hier door is 't dat haar' schigt te feller treffen zal.

Longepierre zegt in zyn tweede idylle dat'er geen verdediging
,,tegen de liefde is, nog geen schuilplaats om haar te myden,
,,dat alles voor haar moet buigen en wyken, en niets haare
,,schigten kan tegenhouden.

Qu'il est cruel ce Dieu! contre sa violence
Il n'est pas même, helas! d'azyle ou de defense:
Tout cede, tout succombe; & ses traits dangereux
Ne trouvent point d'obstacle a leurs coups douloureux.

By Jan Vos tragt Saturninus op deeze wyze Thamra te be-
weegen wanneer zy zei de min te vloeken en haaten,

Godin van 't Gots gewest! zyt gy uit ys geboren!
Geen paard zoo hard van huid of 't draaft na Venus sporen,
De wrevelige stier: het borstelyge zwyn;
De logge wallevisch: de snelle dollefyn;
En de over fiere leew zyn vol van minnevonken.
De min is niet te ontgaan in bosschen noch spelonken.
De schrander olifant is 't middelryf doorgrieft:
De winden vliên elkaar door onderlinge liefd',
Al hygende te moet: de dik beschorste boomen,
Omhelzen ellikaâr; de koele waterstroomen
Vermengen haar in een: zoo zaait de min haar zaad,
En spint, met Sinthia, een endelooze draad.

En wie zal onderneemen met de Liefde te stryden die met
ons aanmerkt wat zy is


Ce puissant Roy des hommes & des Dieux,
Ce demon qui gouverne & la terre & les cieux,
Qui dissipa l'horreur de la masse premiere,
Qui tira du cahos l'eclat de la lumiere,
Qui fit voir le soleil de la terre amoureux,
Qui nous rendit son sein fecondement heureux,
Qui peut non seulement sur tout ce qui respire,
Mais qui ne connoist point de borne a son empire,
Qui brule dans les eaux, & qui donne a l'aimant
La vertu d'attirer son insensible amant.

De Liefde die den Mensch en Goden wetten stelt,
Die Aarde en Hemel zelf bestiert door zyn geweld,
Door wie de afgryslykheên van de eerste stof verdweenen,
Door wie het eerste ligt den bayert heeft bescheenen,
Die de eerste zonne-straal uit liefde op de aarde ontstak,
Die haare vrugtb're schoot voor ons eerst open brak,
Die niet alleen gebied al wat kan adem haalen,
Dog welkers heerschappy strekt buiten alle paalen,
Die in het water blaakt, en aan de zeilsteen geeft
De kragt waar door het staal gestadig aan haar kleeft.

Veel minder zal men hier toe kunnen besluiten wanneer men
inziet, dat een groots hart, gelyk wy te vooren gezegt heb-
ben, zig niet hoeft te schaamen gevoelig te zyn: 't geen
Hoogstraaten wel byzonder heeft aangemerkt, wanneer hy in
't eerste boek van zyn Haegaenveld zynen Held beschryft met
deeze woorden: Den vierigenHeld, zyn geest was snuggerer
dan de Sperwer en zyn drift voorquam de Zonnewielen, een Jari-
gen Hengst kon zyn moedigheid niet bereiken, noch geen pronkende
Zwaen zyn hooghartigheid nasporen. Zyn tong was scharper dan een
gewette Sikkel, en zyn uitspraek heftiger als een vliegende Worppyl:
maer zyn gemoed was buigsaem als wasch, en 't kristal zyner oogen
smolt zoo geheel ligt van medelyden als de bleike sneeuw voor de bla-
kende zon.



Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


    Back to top ↑

    References, across this site, to this page:


    Back to top ↑

    Iconclass

    Cupid is standing on the tail of a peacock, which is hit by the arrow of a man; a woman is taking aim with a bow and arrow