← Content: PreviousContent: Next →

Quod non noris, non ames. [4]


beeld004

Back to top ↑
[blanco]
Kent, eer ghy mint.
Als Pan eerst sagh het vier, dat hy doen niet en kende,
Ey, wat een lieflijck dingh! (sprack hy) en ras hem wende
Omhelsende de vlam, als tot sijns vrientschaps pand;
Maer, mits hy quam te nae, verschroeyd' hy mond en hand.
Vriend, als ghy hier of daer een lieflijck Vier siet branden,
En tastet soo niet aen, met onghewasschen handen:
Bedaert u wat, en eer ghy timmert kent den grond,
Want siet! die haestigh suypt verbrand wel licht sijn mond.
[blanco]
Neeringhe sonder verstant, verlies voor de hant.
Pan sagh een vlam op-gaen, doen 't vier eerst was geschapen,
Hy dacht, wat fraeyer dinck! en sonder lang te gapen
Liep haestich totten brant, en greep 't vier in den arm;
Maer als hy't hadd' ghevat, doen wast, ay my! och-arm!
Coomt u wat nieus te voor, al schijnent schoone dinghen,
Soo ghy die niet en kent, soo wilt u hant bedwinghen
Van die te grijpen aen: te grijpen metter hant
't Gunt datmen niet en kent, heeft menich man verbrant.
[blanco]
1 CORINT. 7. 5.
Dat u de Satan niet en versoecke, om uwe onmaticheyts wille.
Het moest u zijn ghenoech, Pan, by het vier te wermen;
Waerom quaemt ghy te na? en perstet in u ermen;
Al is de liefde goet, te veel baert ongherief;
Men can oock Wijf, en Kindt, wel hebben al te lief.
De maet van Echte Min sy, niet de lust, maer reden,
T'is vuyl, het reyne bed in wellust te besteden:
Die sich onmatich draecht int houwelijckx bedrijff,
Vervalt in hoerery, oock met sijn echte wijff.


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature




    Back to top ↑

    Iconclass