← Content: PreviousContent: Next →

Animos nil dirimit. [48]


beeld048

Back to top ↑
[blanco]
Men leeft, daermen lieft.
Al scheyt ons nu en dan, zee, bergen, bossen, dalen,
Die scheyding' even-wel en deylt ons niet van een;
U hart woont, Lief, by my, mijn geest coomt by u dwalen,
De liefd' en den magneet is dese cracht ghemeen:
Want of den zeyl-steen schoon van 't yser wert verscheyden,
En of een tusschen-schot verdeylt dit lieve paer,
Noch laet den steen niet af 't beminde stael te leyden:
Waer Roosemonde reyst, daer reyst mijn hert met haer.
[blanco]
Hoe dat ment deckt, het wert verweckt.
Als 'tstael eens heeft gevat des zeyl-steens wonder crachten,
Het roert dan (want het schijnt op desen steen te wachten)
Naer datmen roert den steen; dees cracht oock niet en flout,
Al steltmen tusschen beyd' een schot van eyken hout.
Wat pooght ghy u Gheweet int duyster te versteken?
Sy is, o mensch, sy is, met Godes hant bestreken:
Daer is gheen schuylen aen; 't is hier van dat ghy drilt,
Oock, als ghy zijt alleen; oock, als ghy niet en wilt.
[blanco]
1 IOHAN. 3. 9.
Die uyt God gheboren is en doet gheen sonde, want sijn zaet blijft in hem.
Wanneer den Zeyl-steen eens aen t'yser is ghewreven,
Men vint de cracht des steens soo vast daer aen te cleven,
Dat, al is tusschen hun ghestelt een eycken bert,
Het yser niet-te-min rontsom ghetoghen wert.
Als God door sijnen gheest ons hart coomt als bestrijcken,
Wie can dat Godd'lijck zaet uyt ons ghemoet doen wijcken?
Laet woeden duyvel, vleesch; geen tusschen-muer, geen schot,
Gheen aertsche macht, en scheyt der vromen ziel van God.


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


    Back to top ↑

    References, across this site, to this page:


    Back to top ↑

    Iconclass