← Content: PreviousContent: Next →

Die sielen neemt en gheeft [26]


h161126pict

Back to top ↑
Die sielen neemt en gheeft.
De windt blaest op, en uijt, de kaerssen, daer zy streeft:
Mijn Vrouw heeft oock een cracht, die Sielen neemt en gheeft.

Animat et exanimat. translationtranslation
Accenditque facem, extinguitque facem nothus idem.
En Dea, quæ vitam datque adimitque mihi. translationtranslation

L’amie donne mort ov vie. translation
Le vent tue un flambeau; ne le r’allume il pas?
Ainsi de vous me vient la vie ou le trespas. translation


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations

Zij bezielt en ontzielt.
Gives life and takes it.
Een zelfde wind kan fakkels aanwakk’ren en fakkels doven.
Zo doet de Godinne die mij ’t leven geeft en ook ontneemt.

The wind lights the torch and the same extinguishes it.
Behold! The goddess, who gives life and takes it from me.

De geliefde geeft dood of leven.
De wind dooft een flambouw; doet hij ze ook niet opflakkeren?
Zo komt mij van uwentwege het leven of de dood.



Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:


Back to top ↑

Iconclass

Cupid lying on the ground; the wind is extinghuishing one candle while kindling another; a man points a dagger at himself; a woman visits a sick man who raises his hand

Back to top ↑

Comments

M. Praz interpreteerde de pictura als een visueel concetto op Ovidius’ ’Nutritur vento, vento restinguitur ignis’ (Door de wind wordt het vuur zowel aan gewakkerd als uitgedoofd), een vers dat in zijn context betrekking heeft op de effecten van de wijn op de minnaars.1 De embleemplaat is zeer expliciet: de wind zet de ene fakkel in vlam, terwijl hij de andere uitblaast; op het achterplan zien we een wanhopige minnaar die zichzelf wil ombrengen en die met een theatraal gebaar wijst naar een bedlegerige concurrent(?) die van de geliefde een blijkbaar opwekkend bezoek krijgt. Evenwel staat hier niet de kiezende geliefde die door haar keuze aan de ene leven en aan de andere dood schenkt, centraal,2 maar haar vermogen om door wederliefde of weigering voor de minnaar leven of dood te betekenen. Ook dit nummer behoort derhalve tot de groep emblemen die in de bundel de existentiële macht van de vrouw over de minnaar als onderwerp hebben.3 Het staat wat de positieve uitwerking van die macht betreft, zeer dicht bij embl. XV (Zy leeft en doet oock leven [15]). Veeleer valt de klemtoon inderdaad op dat vermogen dan op de paradoxen van de liefdesbeleving zelf.
Die worden in het genre wel eens via hetzelfde concetto vertolkt, maar dan in combinatie met het in de impresaliteratuur erg geliefde lemma: ’Qui me alit, me extinguit’ (Wie mij voedt, dooft mij ook). Een goed voorbeeld hiervan biedt een plaat van Crispijn de Passe sr. in Rollenhagens Nucleus (afb. 32).
Op het achterplan van deze plaat staan, zeer suggestief, niet alleen vrijende paartjes en een pijlschietende Cupido afgebeeld, maar ook de mikkende dood. Zacharias Heyns> schreef voor dit embleem het volgende bijschrift:
De wint daer mede dat de tortse wort ontsteken
De selve weder blust, oft doet tot niet verleken,
Soo gaet het met de liefd de liefd is eenen brand,
Die my de sinnen scherpt en roovet over hand,
Sy is een soete smert’ nochtans seer swaer om dragen,
Dies gaen ick hier en daer om mijnen noot te clagen,
Doch moet weer na den brant: de gene diet my doet
Als oorsaeck van mijn vyer, mijn vyer ooc blussen moet.4

De verzen zijn voor een groot gedeelte een plagiaat van Heinsius’ Quaeris , nr. 5, waar het motto (’Qui me nourrist, m’estaind) slaat op een Cupido die een brandende fakkel ondersteboven houdt: op deze wijze strekt het anders ’voedende’ was tot de ondergang van het vuur.5 Het blijkt nog eens duidelijk hoe in het genre steeds weer dezelfde motieven worden gevarieerd.
Waar de pictura de heropflakkering van de liefde moet verbeelden, kan zij andermaal geïnspireerd zijn op een embleem van Vaenius (afb. 33).6
 
Men vergelijke dit nummer tenslotte met de eindstrofe van Hoofts ’Medea onbeweecht’, een liefdesaanklacht waarin de dubbele uitwerking van de wind, in tegenstelling tot ons embleem, wel een vertolking is van de paradoxen in de liefdeservaring:
Serpsoete toveres, of waendij dat de wint
Wiens overfelle coud’ men ongenadich vint,
Wtblusschen sal den brant van mijn mistroostich hart,
Ach neen, want door de wint mijn vlam onsteken wart.7


Back to top ↑

Notes

1
Remedia amoris, v. 807. M. Praz, o.c., 12.
2
Vgl. embl. IX.
3
Vgl. inz. embl. VII en VIII.
4
O.c., I, 56. De plaat is geïnspireerd door een impresa van S. Bargagli, o.c., 283.
5
Over deze variante zie M. Praz, o.c., 92 en Henkel-Schöne, o.c., 1356.
6
Amorum emblemata, 137. Vgl. ook met C. Camilli, Imprese illustri, Venetia 1586, III, 15.
7
Leendertz-Stoett I, 28. Het motto kan men leggen naast Hoofts beroemde inzet van het sonnet:
Schoon oogen die vermeucht te nemen en te geven
De sielen die ghij wilt door uwen harssenstrick
(Ibidem, I, 38).